In dit artikel wil ik, Gert-Jan van Zanten, een antwoord en een weerlegging geven op het tweede geschreven artikel van Martin Rozestraten.
Een eerste woord.
In de eerste plaats.
Hebben jullie gezien dat Martin twee van mijn argumenten totaal niet heeft beantwoord in zijn eerste weerlegging?
We hebben het dan over Gal. 4: 1: 21- 31 en 1 Kor. 9: 21.
Waarom heeft Martin deze niet beantwoord? Lezer, let op!!
Daarnaast heeft Martin punten gemaakt van Schriftplaatsen en argumenten die ik totaal niet heb gebruikt. Ik spreek dan over zijn betoog over Hebreeën 10 en over Gal. 5: 1- 4.
Nergens in mijn tweede artikel heb ik dit argument gemaakt aangaande Hebreeën 10, het is 1 keer aangehaald als referentie. Martin, het gaat er niet om wat anderen zeggen, het gaat erom wat ik heb geschreven, het was je taak om mijn argumenten te weerleggen!
Martin, waarom breng je argumenten in je schrijven die ik totaal niet heb besproken?
Ook Galaten 5: 1- 4 is door mij nooit als een argument gebruikt.
Deze tekst is alleen 1 keer aangehaald als referentie dat de Christen los is gemaakt van de wet van Christus.
Martin, dit zijn overtredingen van onze afspraak.
Het debat.
In het verdere deel van dit schrijven ga ik mij richten op de woorden van Martin van zijn tweede artikel en ik zal dit doen naar gelang hij dit heeft ingedeeld.
Handelingen 15: 1- 33
Martin schrijft: “Het twistpunt was de besnijdenis, niet geboden zoals “eer uw vader en moeder” en “gedenk de sabbatdag”. Het probleem had dus niets te maken met de blijvende geestelijke geboden van God”.
Dit is in totale tegenspraak met de woorden uit Handelingen 15.
Handl. 15: 1 En sommigen, uit Judea gekomen, leerden de broeders: Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet behouden worden.
Handl 15: 5 Maar er stonden uit de partij der Farizeeën enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te houden.
We zien vanuit deze passage dat er op twee verschillende plaatsen verschillen ontstonden. Eerst waren er Judeërs (vers 1) die de besnijdenis wilden verplichten voor de heidenen. Dit lijkt plaats te hebben gehad in Antiochie. (14: 26- 28)
Toen Paulus en Barnabas daarop naar Jeruzalem gaan om deze kwestie met de andere apostelen en ouderlingen te bespreken waren er uit de partij van de Farizeeën (in Jeruzalem) die opstonden en zeiden, dat de heidenen besneden moesten worden en geboden moesten worden om de wet van Mozes te houden.
Martin schrijft dat het alleen maar over de besnijdenis gaat, de Bijbel schrijft dat het over de besnijdenis EN over het houden van de wet van Mozes gaat.
Wie gaan we geloven, Martin of de Bijbel?
Verder is het zo dat Martin totaal geen bewijs levert voor de positie die hij inneemt aangaande deze passage.
Waar staat bijvoorbeeld dat de besnijdenis een juk was dat de vaders niet konden dragen? Nergens!
Martin geeft wel zijn visie, maar deze visie wordt niet onderbouwd.
De relatie van een juk en de wet van Mozes word echter wel duidelijk gelegd in het nieuwe Testament, we zien dit in Rom. 3: 19- 31.
In die passage zien we dat niemand bij de wet gerechtvaardigd kon worden omdat niemand de wet volledig kon volbrengen en zodoende werd het een juk dat niemand kon dragen.
We zien dit verder in Galaten 2: 16, daar word geleerd dat niemand door de wet van Mozes gerechtvaardigd kon worden, “Want uit werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden”.
Dit is een andere passage die laat zien dat de wet het juk was dat de vaderen niet hadden kunnen dragen. Zie ook Gal. 5: 1- 5
Verder schrijft Martin: “Christenen die een discussie voeren over Hand. 15 verwaarlozen meestal vers 21. Alsof dit vers niet in hün Bijbel staat. Maar het vers staat ook in hun Bijbel! Want er staat geschreven dat het onderwijs aangaande Mozes onverminderd doorging: “want sinds generaties van het begin heeft Mozes er in elke stad die hem prediken: in de synagogen wordt hij elke sabbat voorgelezen!”.
Als we naar deze passage kijken dan zien we:
Handl. 15: 21 Immers Mozes heeft van oudsher in iedere stad, die hem prediken, daar hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen.
In de eerste plaats.
Waar word Mozes gelezen?
Juist, Mozes wordt voorgelezen in de synagogen! Niet in de Christelijke samenkomsten.
Wat waren de synagogen? Dat waren de plaatsen waar Joden samenkwamen.
Waar staat geschreven dat de Christenen samenkwamen in de synagogen?
In de tweede plaats.
De reden van dit vers is, omdat de Joden elke Sabbat, vanaf de tijd van Mozes tot aan de dag dat dit werd geschreven, naar de synagoge gingen en daar werd voorgelezen uit de geschriften van Mozes en deze geschriften getuigden van een komende verandering, (Gen. 3: 15; 12: 3; 49: 10 en vele anderen)
Zo was er ook de belofte in de geschriften van Mozes dat er een grotere profeet zou komen, en naar deze profeet moesten ze gaan luisteren. (Deut. 18: 15- 18)
Dus, als ze werkelijk zouden luisteren naar Mozes zouden deze mensen weten dat er een andere profeet zou komen, de grotere Mozes, Jezus Christus, de vredevorst en deze Christus zou een nieuwe en grotere bediening brengen, de bediening van de Geest. (2 Kor. 3: 1- 18)
Verder schrijft Martin: “Er is geen sprake van een juk”.
Wat schrijft vers 10: “Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen”?
Martin schrijft dat er geen sprake is van een juk, Petrus stelt dat er een juk is dat niemand kon dragen, wie geloven we, Martin of Petrus?
2 Kor. 3: 1- 18
Aangaande deze tekst had ik in mijn eerste artikel het argument gemaakt dat de bediening die op stenen tafelen gegrift stond de 10 geboden waren.
Ik had daar verschillende passages voor aangehaald.
We lezen: Ex. 24: 12, Ex. 31: 18, Ex. 32: 15- 16, Ex. 32: 19, Ex. 34: 1, Ex. 34: 28; Deut. 4:13, Deut. 5: 22, Deut. 9: 9- 11, Deut. 9: 15; Deut. 10: 1- 4; Hebr. 9: 4.
In het bijzonder:
Exo 24:12 De Here zeide tot Mozes: Klim op tot Mij, de berg op, en blijf daar, dan zal Ik u de stenen tafelen geven, de wet en het gebod, die Ik opgeschreven heb, om hen te onderwijzen.
Exo 34:28 En hij was daar bij de Here veertig dagen en veertig nachten, brood at hij niet en water dronk hij niet, en Hij schreef op de tafelen de woorden van het verbond, de Tien Woorden.
Heeft de lezer gezien dat Martin dit totaal niet heeft aangeraakt!
Nee, in plaats daarvan is Martin gelijk in de verdediging gegaan.
Martin heeft niet eens geprobeerd om mijn argumenten te weerleggen, en dat is zijn taak. Maar bovenstaande passages laten nog steeds zien dat de bediening op stenen tafelen, de wet van Mozes, zou verdwijnen.
Dan, aan het einde van zijn betoog schrijft Martin: “Deze geboden zijn kern issue. Ze zijn beslist niet verouderd of verdwenen. Ze zijn blijvende, tijdloze, eeuwige morele woorden van Jahweh”.
Als we deze woorden van Martin vergelijken met wat de tekst schrijft dan zien we:
2 Kor 3: 7 Indien nu de bediening des doods, met letters op stenen gegrift, gepaard ging met zulk een heerlijkheid, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aangezicht van Mozes konden vestigen om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest,
2 Kor 3: 8 hoe zal niet nog meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn?
Martin schrijft dat er niets verdwenen is, Paulus laat ons weten, door de Geest, dat de bediening des doods met letters op stenen gegrift, verdwijnen moest.
Wie geloven we, Martin of Paulus die geleid door de Geest schreef?
Wat schreef Paulus nog meer?
Gal 3: 24 De wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden.
Gal 3: 25 Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester.
Paulus laat zien dat de bediening op stenen tafelen gegrift zou verdwijnen, en in Galaten laat Paulus zien dat toen het geloof is gekomen de mensen niet meer onder de tuchtmeester waren.
Wie gaan we geloven, Martin of Paulus die geïnspireerd werd door de Geest?
Galaten 5: 1- 5
Dit is de tekst die ik nooit heb geïntroduceerd, toch wil ik graag een aantal punten belichten vanuit deze tekst en aangaande de woorden die Martin over deze tekst heeft geschreven.
Martin schrijft: “Paulus bedoelt hetzelfde als wat hij heeft uitgelegd in de Romeinenbrief, zijn meest diepgaande en uitvoerige brief over zonde en verlossing. Gelovigen zijn vrijgemaakt, niet van de Tien Geboden, maar “van de wet van de zonde en de dood” (Rom. 8: 2, 15).
In principe gaan we akkoord met Martin dat Romeinen een onderscheid maakt tussen de wet van God en de wet van zonde en dood.
Maar, waarom geeft Martin het bewijs niet dat dit hier ook het geval is?
Dit, omdat het er niet is!
Laten we eens kijken naar de context. Waar gaat het over in het boek van Galaten?
In hoofdstuk 2: 16 lezen we: “wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet, maar door het geloof in Christus Jezus, zijn ook zelf tot het geloof in Christus Jezus gekomen, om gerechtvaardigd te worden uit het geloof in Christus en niet uit werken der wet”.
We lezen verder in hoofdstuk 3:
Gal 3: 21 Is de wet dan in strijd met de beloften Gods? Volstrekt niet! Want indien er een wet gegeven was, die levend kon maken, dan zou inderdaad uit een wet de gerechtigheid voortgekomen zijn.
Gal 3: 22 Neen, de Schrift heeft alles besloten onder de zonde, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus de belofte het deel zou worden van hen, die geloven.
Gal 3: 23 Doch voordat dit geloof kwam, werden wij onder de wet in verzekerde bewaring gehouden met het oog op het geloof, dat geopenbaard zou worden.
Gal 3: 24 De wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden.
Gal 3: 25 Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester.
En we lezen in hoofdstuk 4:
We lezen: “Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, een bij de slavin en een bij de vrije. Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar.
Het woord Hagar betekent de berg Sinai in Arabie. Het staat op een lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij.
Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder”.
De Geest schrijft dat wie onder de wet wil staan, maar eens goed naar de wet moeten luisteren!
Namelijk, in de wet staat geschreven dat Abraham twee zonen had, één bij een slavin en één bij een vrije. In deze zaken lag een diepere betekenis.
De ene, de wet van Mozes, correspondeerde met de Berg Sinai, die slaven baarde, en de andere correspondeerde met het hemelse Jerusalem, dat was Sara, die vrije baarde. (Vergelijk Hebr. 12: 18- 24)
Zo is het is duidelijk dat het in hoofdstuk 5 over de wet van Mozes gaat en niet over de wet van zonde en dood.
Bovenstaande woorden uit hoofdstuk 2, 3 en 4 geven dat aan.
Martin gaat verder en schrijft: “Gij werkt u los van Christus, u allen die in een wet rechtvaardiging zoekt” (Gal. 5:4).
Het juk dat de apostel hier bedoeld is de inspanning om rechtvaardiging te zoeken door eigen verdiensten (werken der wet).
In deze woorden zien we ook hoe Martin uitspraken doet zonder deze te onderbouwen, met bovenstaande woorden hebben we aangegeven dat contextueel deze woorden over de wet van Mozes gaan.
Hebreeën 10
Ook deze tekst hoef ik eigenlijk niet te beantwoorden omdat ik deze tekst nooit als een argument hebt gebruikt.
Toch een aantal punten over deze tekst.
Martin schrijft: “Hoe dikwijls heb ik niet gehoord dat de Wet een “schaduw” is. Men houdt mij Hebreeën 10 voor als bewijs dat de Wet voorbij is, niet meer geldend, verouderd, geen plaats hebbend in de apostolische verkondiging, en dus niet meer thuis hoort in het Evangelie. Men vergeet maar al te gemakkelijk dat dit hoofdstuk over dierenoffers gaat en niet over Gods heilige eeuwige wetten."
Natuurlijk zijn we het met Martin eens dat het grootste gedeelte van dit hoofdstuk gaat over de dierenoffers en de relatie tot het volmaakte offer van Christus. Daarom heb ik dit hoofdstuk ook niet aangehaald.
Maar, wat zien we in hoofdstuk 8 van dit boek?
Heb 8: 8 Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israels en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen,
Heb 8: 9 niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here.
Aan welk verbond hadden het huis van Israel en Juda zich niet gehouden?
Juist, aan de tien geboden, het verbond dat God gaf op de berg toen ze uit het land Egypte kwamen.
En dit verbond is afgedaan en heeft plaats gemaakt voor de volmaakte wet van Christus.
(zie ook Hebreeën 7: 12)
Romeinen 7: 1- 6
Martin schrijft: “De uitdrukking “zij is vrij van de wet” (vers 3) betekent natuurlijk niet dat de wet afgeschaft is”.
Wat schrijft Paulus?
wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet, die haar aan die man bond.
Rom 7: 4 Bijgevolg, mijn broeders, zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem, die uit de doden opgewekt is, opdat wij Gode vrucht zouden dragen.
Paulus schrijft dat deze Christenen eigendom geworden zijn van een ander, van Hem die uit de doden is opgewekt.
Is er iets afgeschaft? Als er iets van eigendom verandert dan veranderd iets van eigenaar, er wordt iets afgeschaft.
Wie gaan we geloven, Martin of Paulus?
Kolossenzen 2: 1- 27
Als we naar het antwoord kijken dat Martin geeft op deze tekst, gaat hij niet in op de essentie van mijn gegeven argument.
Mijn argument was dat er niet geoordeeld mocht worden over het punt van een feest, een nieuwe maan of een Sabbat.
Als de 10 geboden nog stonden en daarmee de wet van de Sabbat, had Paulus deze woorden niet kunnen schrijven.
Maar goed, Martin heeft hier niet op geantwoord.
Romeinen 14: 5, 6
Aangaande deze tekst schrijft Martin: “We zijn vrij in het kiezen van een dag “voor de Heer”. Hij heeft het over vastendagen."
We stellen Martin de vraag, waarom laat je niet zien vanuit de context dat dit inderdaad over vastendagen gaat? Lezer, let op!
De tekst geeft dit totaal niet aan, dit is een EIGEN TOEVOEGING van Martin.
Paulus schrijft dit totaal niet!
De tekst laat zien waar dit hoofdstuk over gaat.
Het gaat over de verschillen tussen zwakke en sterke broeders. Dit hoofdstuk gaat over het geen aanstoot geven in wat iemand doet. (Vers 1- 3, 15, 21- 23)
Dat is waar dit hoofdstuk over gaat. Het geen aanstoot zijn in die zaken die van geen essentieel belang zijn, zoals het wel of niet eten van vlees, het wel of niet observeren van bepaalde dagen, het wel of niet drinken van wijn.
Wie gaan we geloven, Martin of Paulus die sprak door de Geest?
Hebreeën 7 en 9
Martin schrijft: “De verandering van Wet heeft betrekking op de verandering van de priesterfamilie”.
Wat we Martin vaak zien doen in dit debat, en ook hier weer, is om uitspraken te doen die hij contextueel niet verdedigt.
Wat zien we in het boek van Hebreeën? In het boek van Hebreeën zien we inderdaad dat er soms word gesproken over het eerste en tweede priesterschap.
Daarnaast lezen we over de verandering van de wet.
Context laat ons zien waar de schrijver over spreekt.
Als we de woorden “de wet” in hoofdstuk 7 gaan volgen zien we dat dit een referentie is naar de wet van Mozes.
Kijk eens naar de volgende teksten.
Heb 7: 5 Nu hebben zij, die uit de zonen van Levi het priesterambt verkrijgen, volgens de wet wel de opdracht tienden te heffen van het volk, dat is, van hun broeders, hoewel dezen uit de lendenen van Abraham zijn voortgekomen.
Welke wet gaf de opdracht om tienden te geven? Juist, de wet van Mozes.
Heb 7: 11 Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had (immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen), waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aaron is?
Wanneer heeft het volk van Israel de wet van Mozes ontvangen? Juist, vanuit het Levitische priesterschap.
En dan zien we in vers 12, “Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet”.
De wet die hier besproken word is de wet van Mozes.
De schrijver van Hebreeën heeft eerder al aangegeven dat Mozes een huis had gebouwd, maar dat God door Christus een tweede huis had gebouwd.
Er is duidelijk een verandering van wet.
En zo schreef Paulus:
Rom 2:14 Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet;
1 Kor 9: 19 Want hoewel ik vrij sta tegenover allen, heb ik mij allen dienstbaar gemaakt, om er zoveel mogelijk te winnen;
1KLor 9: 20 en ik ben voor de Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen; hun, die onder de wet staan, als onder de wet (hoewel persoonlijk niet onder de wet) om hen, die onder de wet staan, te winnen;
1 Kor 9: 21 hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet (hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus) om hen, die zonder wet zijn, te winnen.
De heidenen hebben de wet van Mozes nooit gehad, en krijgen hem ook nooit.
Vragen voor Martin.
Waar word de besnijdenis een juk genoemd dat de vaderen en de Farizeeën die tot geloof waren gekomen niet konden dragen?
Martin, kan je contextueel laten zien dat Romeinen 14 vers 5 en 6 over vastendagen gaat?