Psa 1:1 Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters;
Dit is een waarschuwing, om niet met goddelozen om te gaan, maar met mede gelovigen.
Psa 26:4 Ik zit niet bij snode lieden neder, met gluipers ga ik niet om;(Leidse Vertaling)
Spr 1:10 Mijn zoon, indien zondaren u willen verleiden, bewillig niet;
Spr 1:15 Mijn zoon, ga niet met hen op weg; weerhoud uw voet van hun pad;
Spr 4:14 Kom niet op het pad der goddelozen, betreed de weg der bozen niet.
Spr 4:15 Mijd die, ga er niet over; wijk ervan af en ga voorbij.
1Co 15:33 Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden.
Eph 5:11 En neemt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmaskert ze veeleer,
Psa 1:2 Maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht.
Wij moeten ons aan de wet houden (zie Matt 22:35-40) en onze gedachten dienen altijd bij Hem te zijn.
Deu 6:6 Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn,
Deu 17:19 Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de Here, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden,
Joz 1:8 Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn.
Psa 119:1 Welzalig zij, die onberispelijk van wandel zijn, die in de wet des Heren gaan.
Mat 22:35 en een van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken:
Mat 22:36 Meester, wat is het grote gebod in de wet?
Mat 22:37 Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
Mat 22:38 Dit is het grote en eerste gebod.
Mat 22:39 Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Mat 22:40 Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
Psa 1:3 Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; al wat hij onderneemt, geluk.
Als Christen moeten wij "vruchten" voortbrengen, onze kinderen, vrienden en kennissen laten zien wat een Christen is helpt daarbij.
Jer 17:8 Hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt als er hitte komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen.
Mat 3:8 Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt;
Mat 7:19 Iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.
Mat 12:33 Acht de boom goed, maar dan ook zijn vrucht, of acht de boom slecht, maar dan ook zijn vrucht, want aan zijn vrucht kent men de boom.
Psa 1:4 Niet alzo de goddelozen: die toch zijn als kaf dat de wind verstrooit.
Job 21:18 Zij worden als stro voor de wind, als kaf, dat de storm wegblaast.
Psa 35:5 Laten zij worden als kaf voor de wind, wanneer de Engel des Heren hen neerstoot;
Isa 17:13 Natien bruisen zoals geweldige wateren bruisen, maar dreigt Hij ze, dan vluchten zij ver weg en worden opgejaagd als kaf op de bergen voor de wind uit en als een werveldistel voor de storm uit.
Isa 29:5 Maar de menigte uwer vijanden zal worden als fijn stof en de menigte der geweldenaars als wegstuivend kaf; onverwachts, plotseling zal het geschieden.
Hos 13:5 Ik heb u in de woestijn gekend, in een verschroeid land.
Psa 1:5 Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen,
Rom 5:6 zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, te zijner tijd voor goddelozen is gestorven.
Jud 1:15 om over allen de vierschaar te spannen en alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken, die zij goddeloos bedreven hebben, en voor al de harde taal, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.
Psa 1:6 Want de Here kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat.
Mat 13:43 Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders. Wie oren heeft, die hore!
1Pe 3:12 want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun smeking, maar het aangezicht des Heren is tegen hen, die het kwade doen.
1Tim 1:9 wel wetend, dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaars, voor onverlaten en onheiligen, voor vadermoorders en moedermoorders en doodslagers,