1 Korinthe 10

En allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus.

In hoofdstuk 8 en 9 heeft Paulus een duidelijk beeld gegeven dat gelovigen voor elkaar moeten klaarstaan in dienstbaarheid. Hij heeft van zichzelf ook voorbeelden gegeven om te laten zien hoe ver dit behoort te gaan, voor Christus. Aan het einde van hoofdstuk 9 heeft Paulus deze dienstbaarheid vergeleken met een hardloopwedstrijd en een box-wedstrijd.
Paulus moedigt de gelovigen aan, zoals in een hardloop- en in een box-wedstrijd, om te strijden en om te overwinnen.

In dit volgende hoofdstuk gaat Paulus hiermee verder. Hij gaat verder om de broeders en zusters te vermanen om sterk te blijven in dienstbaarheid naar de broeders en zusters in de gemeente. Als hij deze vermaning geeft dan begint hij met het voorbeeld van het volk van Israël, waarin “allen” een deel waren van het grote werk van God toen Hij Zijn kinderen uit Egypte leidde naar het beloofde land, maar hoe God in “het merendeel” geen welgevallen had, dit omdat ze niet gehoorzaam waren aan Zijn wil.
En als resultaat werden zij gedood.

De gemeente van Korinthe moest aan deze dingen herinnert worden, om zo niet hun zaligheid in Christus te verliezen, maar om te strijden en te overwinnen en zo het eeuwige leven te beërven. Ja, ze waren "allen" tot het geloof gekomen, ze waren "allen" tot de wedergeboorte gekomen, ze waren "allen" tot de doop gekomen, ze waren "allen" tot het avondmaal gekomen, ze waren "allen" gaan drinken uit de Rots die Christus heet, maar waren ze verder en dieper gegroeid? Waren ze dienstbaar aan elkaar? Hadden ze elkaar werkelijk lief? Of waren ze vleselijk geworden?

1 Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, 
2 allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, 
3 allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, 
4 en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus.

Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken.

En ja, zo spreekt Paulus hen weer krachtig toe, hij brengt hen in herinnering aan gebeurtenissen van het volk van Israël. (Dit laat zien dat er gelovigen waren in deze gemeente met een Joodse achtergrond)

Het gevaar dat gelovigen door een gebrek aan zelfbeheersing en zelfbeperking de prijs van het eeuwige leven missen, is altijd aanwezig. Daarom gaat Paulus zijn vermaning illustreren aan de hand van het volk van Israël op haar tocht naar het beloofde land. En komt dan met een hele sterke waarschuwing. Een waarschuwing waar we allemaal sterk naar moeten luisteren.
Want deze waarschuwing geld ook voor ons.

Paulus bespreekt een aantal belangrijke gebeurtenissen, aangaande het volk van Israël.
            -Allen waren onder de wolk.
            -Allen waren de zee doorgegaan.
            -Allen waren door Mozes gedoopt in de wolk en in de zee.
            -Allen hadden ze hetzelfde geestelijke voedsel gegeten.
            -Allen hadden ze van dezelfde geestelijke drank gedronken.

Allen waren onder de wolk.

Exodus 13:

20 Zo braken zij van Sukkot op en legerden zich in Etam, aan de rand der woestijn. 
21 
De Here ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan. 
22 
Zonder ophouden bleef de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts aan de spits van het volk.
Vergelijk verder:

Ex. 14: 19, 20; Ex. 40: 34; Psalm 78: 14; Psalm 105: 39

Ja, God leidde Zijn volk met een wolk gedurende de dag en een vuurkolom in de nacht. Zo werden ze geleid en beschermd.

Allen waren de zee doorgegaan.

Exodus 14:

21 Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Here deed de zee de gehele nacht door een sterke oostenwind wegvloeien, maakte haar droog, en de wateren werden gespleten. 
22 
Zo gingen de Israelieten in het midden der zee op het droge; terwijl rechts en links de wateren voor hen waren als een muur.

Vergelijk verder:
Ex. 14: 29; Psalm 66: 6; Psalm 77: 16- 20; Psalm 78: 13, 53; Psalm 106: 7- 11; Psalm 114: 3- 5

Ja, God had Zijn volk geleid door de zee. Ze kwamen veilig aan de andere kant, terwijl de Egyptenaren in datzelfde water verdronken.

Allen waren door Mozes gedoopt in de wolk en in de zee.


Exodus 14:

31 Toen zag Israel, welk een machtige daad de Here tegen Egypte gedaan had; en het volk vreesde de Here en zij geloofden in de Here en in Mozes, zijn knecht.

Ja, het was Mozes die Gods leider was. En zo waren zij gedoopt door Mozes. En ja, door Mozes waren zij als het ware “ondergegaan” in de wolk en in de zee.

Allen hadden ze hetzelfde geestelijke voedsel gegeten.


Exodus 16:

4 Toen zeide de Here tot Mozes:
Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen; dan zal het volk uitgaan en verzamelen zoveel als voor elke dag nodig is, opdat Ik het op de proef stelle, of het al dan niet wandelt naar mijn wet.

Vergelijk verder:

Exodus 16: 1- 35; Nehemia 9: 15, 20; Psalm 78: 23- 25; Psalm 105: 40

God had de Israëlieten te eten gegeven door het Manna dat uit de hemel kwam.

Allen hadden ze van dezelfde geestelijke drank gedronken.


Exodus 17:

6 Zie, Ik zal daar voor u op de rots bij Horeb staan;
dan zult gij op de rots slaan en daaruit zal water te voorschijn komen, zodat het volk kan drinken. En Mozes deed alzo voor de ogen van de oudsten van Israel.

Vergelijk verder:

Exodus 17: 1- 7; Numeri 20: 7- 13; Psalm 78: 15, 20; Psalm 105: 41

Ook hadden ze allemaal van geestelijk water gedronken.

In vers 4 wordt dit nog verder uitgebreid met zeer belangrijke woorden.

want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus.


Ja, al deze Israëlieten dronken niet alleen van een letterlijke rots, maar ze dronken ook van een geestelijke rots, die met hen mede-ging, en die rots was de Christus.

Ja, de Israëlieten dronken niet alleen letterlijk water uit een letterlijke rots, nee, ze dronken ook uit een geestelijke rots. Een rots die met hen meeging, en die rots was Christus.
Deze woorden laten heel duidelijk de pre-existentie zien van Jezus Christus.

Jezus Christus was al met het volk van God toen zij uit Egypte vertrokken en hun weg maakten naar het land vloeiende van melk en honing.
De Bijbel geeft hier ons verder geen details over, maar die zijn ook niet nodig.

De tekst geeft aan dat de geestelijke rots, de grote Christus, met hen was. En dat is voldoende voor ons om te begrijpen en te geloven.
Wat we wel weten is dat Jezus zelf getuigde dat Hij was voordat Abraham was.

Johannes 8:
57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaar en hebt Gij Abraham gezien? 
58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, 
Ik zeg u: Eer Abraham was, ben ik.

Terug naar onze tekst:
In al deze woorden van de eerste vier verzen zien we één woord centraal staan, en dat is het woord “allen”. Ja, allen hadden deel aan het grote werk van God die hen uitleidde uit Egypte. En deze uitleiding ging gepaard met de kracht en de zorg van God. En “allen” waren daar een deel van.

In het volgende vers gaat Paulus deze “allen” gebruiken in relatie tot “het merendeel”.
Want ondanks dat “allen” deel waren van het grote werk van God, had God in “het merendeel” geen welgevallen gehad. En deze waren neergeveld.
Deze waren gedood.

Hierin zat een hele belangrijke boodschap voor de gemeente van Korinthe.
Ja, ook voor hen gold dat ze een deel waren van Gods grote werk, zij waren gedoopt in Christus, Zij waren een deel van Christus, maar ze moesten wel realiseren dat dit geen garantie was voor eeuwig behoud.
Zij behoorden hun eigen zaligheid uit te werken met vrees en beven, anders zouden ze uiteindelijk geen deel krijgen aan het eeuwige leven met God.

-----------------------------------------------------------------------------------------

En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn.

In de eerste vier verzen van dit hoofdstuk heeft Paulus een duidelijk beeld gegeven dat “alle Israëlieten” deel waren van het grote werk van God, toen Hij hen uitleidde uit Egypte en hen leidde naar het beloofde land, het land vloeiende met melk en honing, maar dat God in “het merendeel” geen welgevallen had gehad.
Ze waren niet gehoorzaam geweest aan God en als resultaat werd dit merendeel gedood.

Zo gaat Paulus de gemeente van Korinthe aanmoedigen en vermanen om sterk te zijn in gehoorzaamheid naar elkaar en in gehoorzaamheid aan God.
Ook zij stonden op een keerpunt in hun leven. Ze waren schuldig en er moest ook in hun leven een ommekeer komen, anders zouden ze de eeuwige overwinning verliezen.
5 En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn.
6 Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden.
7 Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen.

En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn.
Ja, nu zien we de toepassing van de eerste vier verzen.
In de eerste vier verzen zagen we hoe “allen” door het grote werk van God gezegend werden. En wat zien we nu, in dit vers? Dat God in “het merendeel” geen welgevallen had gehad.

Het woord “welgevallen” komt van het Griekse woord “eudokeo” en dit woord betekent “een welgevallen hebben, iets goed vinden”.  Dat moeten we samenkoppelen met “geen welbehagen. En nee, God had “geen welgevallen” gehad een “het merendeel”.
En wat was het resultaat? Ze werden neergeveld in de woestijn. (Num. 14: 16)
We zien ook een referentie naar deze zelfde gebeurtenis in het boek van Hebreeën.

Hebreeën 3:
15 Als er gezegd wordt: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet zoals bij de verbittering.
16 wie waren het dan, die, hoewel zij (de stem) gehoord hadden, (God) verbitterden? Waren dat niet allen, die onder Mozes uit Egypte waren uitgegaan?
17 En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen?
18 Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren?
19 Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof.

In deze passage, in Hebreeën, zien we hoe enerzijds de Israëlieten van eertijds niet naar de stem van God hadden geluisterd, ze hadden zich verhard en anderzijds dat hun daden gekoppeld worden aan ongehoorzaamheid en ongeloof.
Ja, dat is waarom God geen welgevallen had aan hen. Ze hadden niet naar Hem geluisterd, ze hadden zichzelf verhard, ze waren ongehoorzaam en ze stonden met een ongelovig hart.
In onze tekst, 1 Korinthe 10 vers 5, word nog niet beschreven waarom God geen welgevallen had. Dit gaan we zien in vers 7- 14. Daar worden alle redenen genoemd waarom God geen welgevallen had aan het merendeel. Deze redenen waren, 1) lust tot het kwade, 2) afgoderij, 3) hoererij, 4) het verzoeken van God en 5) morren.
Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden.
In dit vers gaat Paulus de eerste toepassing maken.
Ja, deze dingen zijn geschied als een voorbeeld voor de latere generaties van Gods kinderen. Met als boodschap, maak niet dezelfde fout.

Ja, deze voorbeelden werden nu specifiek gegeven aan de gemeente van Korinthe. En ja, ook zij waren ongehoorzaam aan God, ondanks dat ze alle zegeningen hadden gekregen van God.
Er was verdeeldheid in de gemeente, er was een zondaar in de gemeente die er niet was uitgezet, gelovigen brachten elkaar naar de aardse rechtbank, het deelnemen aan tafelen van afgoderij, de gemeente gebruikte het avondmaal samen met ander eten waarin de ene alles had en de andere niets en er werd gepocht dat bepaalde geestelijke gaven beter waren dan anderen.
Ja, er waren duidelijke problemen in deze gemeente, en die moesten rechtgezet worden.
Anders zouden deze gelovigen ook vallen. Vallen van de belofte van het eeuwige leven.
Ze zouden uit het boek des levens gewist worden. Dat was de waarschuwing.

In dit vers wordt de reden heel breed gegeven, “opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden”.
Het woord “lust” komt van het Griekse woord “epithumetes” en dit woord betekent “een verlangen hebben” en “begerig zijn”. Ja, het merendeel had lust tot het kwade en een begeren om kwade dingen te doen. En daarom had God geen welgevallen in hen, ondanks dat ze van alle zegeningen hadden mogen genieten die God hen had gegeven.

Dit laat zien hoe belangrijk het is om te zien hoe om te weten hoe rijk de zegeningen van God zijn! Dit laat zien hoe belangrijk het is om stil te staan bij wie God is!
Als we dit doen, zal er in ons hart een sterke liefde ontwikkelen voor Hem, die een reden wordt om het kwade af te zweren. Ja, dit is wat liefde, volmaakte liefde doet, volmaakte liefde zweert het kwade af.

Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen.
Lees: Exodus 32.

In dit vers wordt specifiek de zonde van afgoderij genoemd.
En ja, dat zien we heel duidelijk in Exodus 32, waar het volk een gouden kalf maakt. En dat niet alleen, als het gouden kalf gemaakt is gaan ze spelen en dansen. Dit alles mond uit in een grote afgodendienst.

Afgoderij was een heftige zonde. Afgoderij werd ook in de wet van Mozes totaal verboden.
En dit met grote gevolgen, gevolgen tot in het vierde geslacht.
Exodus 20:
1 Toen sprak God al deze woorden:
2 Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.
3 Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
4 Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.
5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten,
6 En die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

Zoals in vers twee geschreven wordt, “Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb”.

Ja, God had hen uitgeleid uit Egypte. En God verdiende daar erkenning voor.
Maar wat deden de Israëlieten? Ze maakten een gouden kalf en claimden dat andere goden hen hadden gered.

Ja, ze waren diep gezonken. En dat was nu waar de Korinthiers stonden.
Ook zij waren diep gezonken en kregen een sterke waarschuwing.

En ja, hoe staat het met ons zelf?
Waar sta jij in gehoorzaamheid aan de wil van God?
Zijn er openlijke zonde in jou leven?

Laten we allen tot Hem gaan in de geest van David.
Psalm 139
23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; 24 Zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg.

-----------------------------------------------------------------------------------------

Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.

In vers 5- 7 heeft Paulus duidelijk gemaakt waarom “het merendeel” in de woestijn was neergeveld, te weten, omwille hun ongehoorzaamheid.
Ja, God had hen gezegend door hen uit te leidden uit het land van slavernij. Allen waren daar een deel van. Maar het werd niet gezien! Het werd niet gewaardeerd!
Deze Israëlieten waren zeer kortzichtig en volledig met hun zelf bezig in plaats van om met Hem en met hun broeders en zusters bezig te zijn.

En nu dreigde ditzelfde gevaar voor de gemeente van Korinthe.
Ook zij waren teveel met hun zelf bezig, met het vlees, dan met God, het geestelijke.

8 En laten wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op een dag drieentwintigduizend.
9 En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen.
10 En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel.
11 Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.

En laten wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op een dag drieentwintigduizend.

Vergelijk: Numeri 25: 1- 9; Numeri 31: 16
Ja, nadat God hen werkelijk had gezegend, was het volk een volk van ongehoorzaamheid en ongelovigheid geworden. (Hebr. 3: 19)
Het woord “hoererij” komt van het Griekse woord “porneuo” en dit woord betekent “zich overgeven aan onwettig seksueel gedrag”.
En ja, dat is wat de Israëlieten deden.

Hoererij is een woord wat gebruikt word in twee contexten. Er is hoererij in de lichamelijke zin en er is hoererij in de geestelijke zin. Hoererij met het lichaam en hoererij in de geest.

Hoererij met het lichaam:
            -Matteus 5: 31, 32
            -Matteus 19: 1- 12

Hoererij met de geest.
            -Jacobus 4: 4
En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen.

Vergelijk: Numeri 21: 4- 9; Psalm 78: 18
Het woord “verzoeken” komt van het Griekse woord “ekpeirazo” en dit woord betekent “op de proef stellen”.
En ja, dat is wat het volk van de Israëlieten deed in Numeri.
Het volk klaagde tegenover Mozes. Ze klaagden omdat er geen brood was en ze wilden terug naar Egypte.
Hierin zien we het ongeloof en de ongehoorzaamheid van het volk der Israëlieten. En ja, ook hier kwamen mensen om het leven, toen God slangen onder het volk stuurde en er velen stierven.

Psalm 78:
18 Zij verzochten God in hun hart door spijze te vragen naar hun lust;
19 Zij spraken tegen God, zij zeiden: Kan God een dis aanrichten in de woestijn?

Bovenstaande twee verzen komen uit Psalm 78, waar een referentie gemaakt wordt naar het incident, aangehaald in 1 Korinthe 10.

Uit deze woorden zien we dat de Israëlieten “spijze vroegen naar hun lust”.
Dit laat zien dat het op de proef stellen van God voortkwam uit hun eigen lust. Ja, ze hadden mogen en moeten vertrouwen dat God voor hen zou zorgen, maar in plaats daarvan werden ze gedreven door eigen lust, zo gingen ze klagen bij Mozes en zo stelden ze God op de proef.
En ja, dan is de vraag aan ons. Hoe groot is ons vertrouwen in God?
Of zijn wij diegene die bij het minste gevaar klagen?
Hoe staan wij in onze relatie met God? Is dat er één van vertrouwen? Ook als het lastig wordt? Of is onze relatie met God er één van klagen?
10 En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel.
Vergelijk: Exodus 16: 2; Numeri 14: 2, 36; Numeri 16: 11, 41

Het woord “mort” komt van het Griekse woord “gogguzo” en dit woord betekent “hen die uit ontevredenheid klagen”.

En ja, als je bovenstaande teksten uit Exodus en Numeri gaat lezen dat zien we hoe de Israëlieten heel vaak uit ontevredenheid klaagden. Ze deden dit bij de leiders, leiders zoals Mozes en Jozua. Maar wat we niet moeten vergeten is dat klagen tegen de leiders van God is ten diepste klagen tegen God zelf.

Verderfengel:
2 Samuel 24: 16; 1 Kronieken 21: 12, 15; 2 Kronieken 32: 21; Psalm 78: 49

Verderfengelen waren engelen die door God werden uitgezonden om Zijn tegenstanders, of soms Zijn eigen volk, wanneer het rebelleerde te straffen/of te doden.
11 Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.
In dit vers gaat Paulus een hele duidelijke en confronterende conclusie maken, namelijk, al de zaken die hij hier heeft beschreven zijn nu aan hen gegeven als een voorbeeld.
Als een voorbeeld dat de gemeente van Korinthe niet dezelfde fouten zou maken als het volk van Israel. Ja, dit was een sterke waarschuwing aan hun adres.
In deze tekst word geschreven over “over wie het einde der eeuwen gekomen is”.
En de vraag is, waar wordt hierover gesproken?

Hebreeën 1:
1 Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon,

Hebreeën 9:
26 want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld; maar thans is Hij eenmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen.

Ja, vanaf het begin van het nieuwe verbond zijn de laatste dagen ingegaan.
(Vergelijk Handl. 2: 16- 21)
Als we naar Hebreeën 9 kijken dan zien we dat daar gesproken wordt over dat Jezus, eenmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen is.

Ja, dit spreekt over Jezus en het offer dat Hij heeft gebracht.
En ja, zo moest de gemeente van Korinthe ook gaan zien en weten dat zij in de tijd van “de voleinding der wereld waren”.

Ja, de gemeente was en is in de mooiste en volmaaktste tijd gekomen, de tijd van Jezus, er komt geen andere tijd meer.

Zoals later in de Hebreeën brief ook geschreven wordt:

Hebreeen 12:
22 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen,
23 en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben,
24 en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel.
25 Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen (spreekt).

Ja, in Christus, heeft God alles gegeven wat nodig was.
Wijs Hem niet af, meer dan Christus is er niet, beter dan Christus is er niet, en beter dan Christus zal er nooit komen. Hij is volmaakt, Zijn offer is volmaakt, Zijn bediening is volmaakt en Zijn hoop is volmaakt.
Dit “zijn de laatste dagen”, onze tijd is “de voleinding der eeuwen”.
Tot aan dit hoofdstuk, hoofdstuk 10,  heeft Paulus al aangegeven dat er in de gemeente van Korinthe een aantal diepliggende problemen zijn, te weten, er was verdeeldheid in de gemeente, er was een zondaar in de gemeente die er niet was uitgezet, gelovigen brachten elkaar naar de aardse rechtbank, het deelnemen aan tafelen van afgoderij, en vanaf het elfde hoofdstuk gaat hij daar nog twee zaken aan toevoegen, te weten, de gemeente gebruikte het avondmaal samen met ander eten waarin de ene alles had en de andere niets en er werd gepocht dat bepaalde geestelijke gaven beter waren dan anderen.

Ja, nu werd heel duidelijk waarom Paulus over deze voorbeelden van het volk van Israel had geschreven. Het was een sterke waarschuwing. Het was een woord van vermaning.
Er was zonde in de gemeente en als dit niet veranderde zouden ze hetzelfde lot treffen als de Israëlieten.

En ja, nu is ook dit woord aan ons gericht.
Waar staan wij? Hoe sta jij in relatie tot heiligheid? Tot gerechtigheid?
Is er zonde in jou leven? Nu is de tijd om daar iets aan te doen!
Laten we allen naar Hem gaan in de geest van David.

Psalm 139:
23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; 

24 Zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg.

En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.

In de eerste 11 verzen van dit hoofdstuk heeft Paulus een aantal hele duidelijke voorbeelden gegeven aan de gemeente van Korinthe over het volk van Israel.
Israel had veel van God gekregen, Zijn zegeningen waren rijkelijk over hen gekomen, maar de Israëlieten waren ongelovig en ongehoorzaam en hadden de rijkdom van deze zegeningen niet voor hun echte waarde gezien.

En ja, die voorbeelden haalt Paulus aan om de gemeente van Korinthe te waarschuwen.
Ook in hun was ongelovigheid en ongehoorzaamheid.
Het was tijd voor verandering!

Het was nog niet te laat. Maar verandering moest komen.

12 Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.
13 Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.

Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.
Ja, in het geloofsleven is er altijd een gevaar.
Voor wie dat niet herkend is dat gevaar nog groter.
De gemeente van Korinthe had een sterke waarschuwing nodig.
We zien dit ook in de zeven brieven van Jezus in Openbaring, hoofdstuk 2 en 3, ook daar waren sterke waarschuwingen aan de gemeenten.
En ja, we zien in deze woorden dat het mogelijk is voor een gelovige om te vallen.

Luister eens sterk naar de woorden van 2 Petrus 3.
1 Petrus 3:
1 Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, zoals ook onder u valse leraars zullen komen, die verderfelijke ketterijen zullen doen binnensluipen, zelfs de Heerser, die hen gekocht heeft, verloochenende en een schielijk verderf over zichzelf brengend.
2 En velen zullen hun losbandigheden navolgen, zodat door hun schuld de weg der waarheid gelasterd zal worden;
3 en zij zullen uit hebzucht met verzonnen redeneringen u als koopwaar behandelen; maar het oordeel houdt zich reeds lang met hen bezig en hun verderf sluimert niet.

20 Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste.
21 Het zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod dat hun overgeleverd is.
22 Hun is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of: een gewassen zeug naar de modderpoel.

In vers 1 lezen we over hen die “gekocht” zijn, maar als zij Hem verloochenen brengen ze een schielijk verderf over zichzelf.

Als de Bijbel spreekt over iemand die “gekocht” is, dan spreekt het altijd over hen die behouden zijn. (1 Kor. 6: 20) En deze kunnen verloren gaan, als ze niet trouw blijven aan Jezus.
(Vergelijk verder: Matteus 13: 18- 23; Johannes 15: 1- 17; Hebreeën 6: 1- 12; Hebreeën 12: 3- 28; Jacobus 5: 19, 20)
En ook in vers 20 tot 22 van 2 Petrus lezen we over hen wiens laatste toestand erger is dan de eerste. Wie zijn zij? Zij zijn zij die “aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden”.

Ja, er wordt hier gesproken over 1) aan de bezoedelingen ontvloden zijn, 2) maar er toch weer in verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden.
Dan kan alleen maar betrekking hebben op hen die gekocht zijn, vers 1, en daarna 1) verstrikt raken in de bezoedelingen van de wereld, en 2) door de bezoedelingen van de wereld weer overmeesterd worden.

Twee belangrijke sleutelwoorden in deze tekst zijn, 1) verstrikt en 2) overmeesterd.
Elke gelovige raakt weleens ergens in verstrikt, maar voor degene die er ook door overmeesterd wordt, waar iemand weer helemaal teruggaat naar het oude, zij vallen en verliezen de hoop van eeuwig leven.

En ja, zo wordt op hen het spreekwoord van toepassing, “Hun is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of: een gewassen zeug naar de modderpoel”.
Deze woorden laten duidelijk zien dat een gelovige, die verstrikt en overmeesterd raakt in zonde, dat deze zijn eeuwige hoop verliest. Deze gelovige gaat terug naar zijn eerste staat.
Zonder hoop en zonder Christus.
Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan.
Nee, wat de gemeente moest doorstaan, was niet bovenmenselijk.

1 Petrus 5:
8 Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden.
9 Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten.
10 Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten.
11 Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen.


En ja, dan mochten zij en mogen wij weten, God geeft uitkomst in de verzoeking.
(1 Tess. 5: 24; 2 Tess. 3: 3; Hebr. 13: 5, 6; 2 Petrus 2: 9)

Voor hen die door “geloof en gehoorzaamheid” met God leven, voor hen is er altijd een uitkomst en een uitweg. God is hun kracht.
En nee, niets van wat een gelovige doorstaat is bovenmenselijk.
En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.
Wat een prachtige woorden!
God is getrouw! En Hij zal niet gedogen dat Zijn kinderen boven vermogen verzocht worden. Hoe? Hij zal met de verzoeking zorgen voor een uitkomst. Tot wat? Zodat de gelovigen ertegen bestand zijn.
Hoe prachtig is dit!
Ja, God zorgt voor Zijn kinderen!

Hebreeën 13:
5 Laat uw wijze van doen onbaatzuchtig zijn, weest tevreden met wat gij hebt. Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten.
6 Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?

Ja, de gelovigen in Christus, in Korinthe, mochten ervan overtuigd zijn dat er geen verzoekingen waren die ze niet konden weerstaan.
God was met hen en God zou zorgen dat er altijd een weg van uitkomst was.
En ja, dit geld ook voor ons, vandaag, ook vandaag maakt God deze belofte aan Zijn kinderen.
Wat er ook maar gebeurd in je leven, God kan jou een weg maken.
Maar de belangrijke vraag is, of wij voor die weg kiezen, of dat we het vlees laten regeren!
Kiezen we voor geloof en gehoorzaamheid of kiezen we voor ongeloof en ongehoorzaamheid.
Hebreeen 3:
17 En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen?
18 Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren?
19 Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof.


Waar sta jij? Ben jij vol van geloof?
Hoe sta jij? Ben jij vol van gehoorzaamheid?

-----------------------------------------------------------------------------------------

Ik spreek immers tot verstandige mensen; beoordeelt dan zelf, wat ik zeg.

Ja, in de voorgaande verzen, vers 12 en 13, heeft Paulus twee dingen heel duidelijk gemaakt, te weten, 1) als iemand denk dat hij sterk in het geloof staat moet zo iemand oppassen en 2) niemand heeft een bovenmenselijke verzoeking te doorstaan, dit omdat God een weg van uitkomst geeft.
De volgende verzen, vers 14 tot 22, is een sterke waarschuwing aan hen die “aan tafels zaten in de tempels en daardoor gemeenschap hadden met boze geesten”. (afgoderij)
Het waren “de sterken in het geloof” onder hen die aan de tafels zaten in de tempels als de cultische festivals in Korinthe werden gehouden.

Paulus had eerder geschreven dat er geen afgoden waren, (hoofdstuk 8: 4- 6) daarom dachten ze dat ze naar de cultische feesten konden gaan, aan tafel aanliggen en vlees eten. Maar er was meer. Het eten van offervlees op zich was niet perse verkeerd, maar, deelnemen aan de cultische feesten in de tempels van afgoden was deel hebben aan boze geesten en dat was verkeerd, dat was zondig.

In dit gedeelte, vers 14 tot 22, komt Paulus tot het absolute verbod om deel te nemen aan de cultische maaltijden in de afgodentempels. Hij doet een beroep op het gezonde verstand van de Korintiërs en gebruikt het beeld van het avondmaal om dit duidelijk te maken. In het avondmaal ervaren we de unieke gemeenschap met elkaar en met Christus. Evenzo bij Israël in het OT. Het deelhebben aan het altaar heeft betrekking op de maaltijd die ze na het offeren met elkaar gebruikten. Ze aten dan samen porties van het geofferde voedsel en loofden en prezen hun God. Als derhalve deze maaltijden deze unieke betekenis hebben: gemeenschap met elkaar en met God of Christus, hoe kunnen we dan nog deelhebben aan maaltijden waarmee we in contact zouden komen met boze geesten? Niet dat een afgod op zich bestaat, maar achter de afgod gaan boze geesten schuil en dit onderscheidden de Korintiërs blijkbaar niet. Op deze manier zouden ze in gemeenschap komen met boze geesten en zo de Here tot naijver wekken. En dit laatste loopt natuurlijk verkeerd af voor deelnemers aan de cultische maaltijden. Zo laat Paulus met een logische redenering zien dat deelname aan de cultische maaltijden absoluut onverenigbaar is met het christen zijn.
14 Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij!
15 Ik spreek immers tot verstandige mensen; beoordeelt dan zelf, wat ik zeg.
16 Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus?
17 Omdat het een brood is, zijn wij, hoe velen ook, een lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.

Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij!
Ja, wat moest de gemeente van Korinthe leren van het volk van Israel?
Ze moesten de afgoderij ontvluchten!!
En ja, vers 12 en 13 hebben laten zien dat dit mogelijk is.
Ja, in de gemeente van Korinthe was afgoderij. Wat voor soort afgoderij?
Door aan de tafel te zitten bij de cultische feesten en het eten van offervlees aldaar, hadden ze gemeenschap met demonen. (Vers 21)

Het woord “afgoderij” komt van het Griekse woord eidoololatreia en dit woord betekent letterlijk “het aanbidden van valse goden”.

Ja, er waren hen in de gemeente die een sterke vermaning nodig hadden om te stoppen met het aanliggen aan de tafel in de cultische festivals. Dit was fout. Dit was zondig.
Ik spreek immers tot verstandige mensen; beoordeelt dan zelf, wat ik zeg.

Ja, op 1 andere plaats in dit boek doet Paulus een beroep op hun “verstand”.
(Hfst. 11: 13)
Paulus hoefde hen alleen maar aan te spreken “naar het verstand”, en ze zouden zelf hun eigen conclusie kunnen maken aangaande het aanzitten in de tempels van afgoden en eten van vlees dat daar aan de afgoden geofferd was.
Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus?

Ja, met een beroep op het verstand en het beoordelingsvermogen van de Korintiërs stelt Paulus twee belangrijke retorische vragen, te weten, 1) is de beker der dankzegging geen gemeenschap met het bloed van Christus en 2) is het brood geen gemeenschap met het lichaam van Christus.

En beide vragen worden beantwoord met een duidelijk “JA”.
Ja, als we deelnemen aan “de beker” van het avondmaal, dan hebben we gemeenschap met het bloed van Jezus. En als we deelnemen aan “het brood” van het avondmaal , dan hebben we gemeenschap met het lichaam van Jezus.
In het volgende hoofdstuk zou Paulus gaan schrijven:
1 Korinthe 11:
23 Want zelf heb ik bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam,
24 de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis.
25 Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis.

In deze woorden zien we de verbinding tussen het brood en de wijn en het lichaam en bloed van Jezus. Deelnemen aan de tafel van het avondmaal is deel hebben aan Jezus.

En hierin zat een diepere betekenis.
Als iemand aan de tafel zat in de tempel van de cultische feesten hadden ze deel aan boze geesten. (Vers 18- 22)
Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.

Ja, er was één brood in het avondmaal. Zo ook de gemeente, één lichaam en allen hadden deel aan dat ene brood.
En nee, deze gemeenschap met Jezus kon niet samengaan met een gemeenschap aan boze geesten.

Er was een gevaar in de gemeente van Korinthe. Er werd van twee tafelen gegeten en dit kon niet. Degene die hier schuldig aan waren moesten stoppen.

Ze moesten de afgoderij ontvluchten!!
Als ze op God vertrouwden, zou Hij een uitweg voor hen maken. (Vers 13)
----------------------------------------------------------------------------------------------

Ziet, hoe het gaat bij het Israel naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar?

Vanaf het begin van hoofdstuk 8 heeft Paulus duidelijk gemaakt dat er geen afgoden zijn.
Er is maar één God. Maar in de gemeente van Korinthe waren ze hier te ver mee gegaan.
Ze lagen aan “aan de tafels” in de tempels met de cultische feesten en aten vlees dat aan de afgoden geofferd was. Zo hadden ze deel aan boze geesten.

Paulus heeft in de voorgaande verzen, vers 16- 17, geschreven dat deelnemen aan de tafel des Heren een belangrijke betekenis heeft.
Deelnemen aan de tafel des Heren, het avondmaal, betekent dat je deel hebt aan het lichaam en het bloed van Jezus en ook deel hebt aan elkaar als gelovigen, want het is één brood en één beker.

Zo hadden de gelovigen uit de gemeente van Korinthe deel aan boze geesten als ze aanlagen aan de tafels in de tempel met de cultische feesten.
18 Ziet, hoe het gaat bij het Israel naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar?
19 Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is?
20 Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten.
21 Gij kunt niet de beker des Heren drinken en de beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben en aan de tafel der boze geesten.
22 Of willen wij de Here tot naijver wekken? Zijn wij soms sterker dan Hij?

Ziet, hoe het gaat bij het Israel naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar?

En hier zien we dan gelijk waar het waarlijk fout zat. Iemand die een van een offer eet, die heeft gemeenschap met het altaar. Zo zijn het offer en het altaar onlosmakelijk aan elkaar verbonden.
Deut. 12:
27 Gij zult uw brandoffers, het vlees en het bloed, bereiden op het altaar van de Here, uw God, en het bloed van uw slachtoffers zal op het altaar van de Here, uw God, uitgegoten worden, maar het vlees moogt gij eten.

Ja, als er dan gegeten werd van het vlees dat geofferd was, dan was er ook deelname aan het altaar.
Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is?

En ja, het voorgaande vers zou de implicatie kunnen geven dat een afgodenoffer fout zou zijn, en dat er werkelijk afgoden zijn. Maar nee, dat is niet zo.
Maar Paulus moet de gemeente wel waarschuwen dat als gelovigen aanliggen aan de tafels van de cultische feesten dat er dan wel degelijk sprake is van een gemeenschap met boze geesten.
 
Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten.

In dit vers zien we waar het werkelijk om ging. “Hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten”.

Dus nee, vlees wat aan afgoden geofferd was kon gegeten worden.
Maar de heidenen offerden aan boze geesten, om dan aan die tafels te zitten, dit waren zaken waar de gelovigen geen deel aan konden hebben.
Gij kunt niet de beker des Heren drinken en de beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben en aan de tafel der boze geesten.
En ja, zo kon Paulus deze woorden schrijven. De gelovigen konden niet aan de tafel des Heren deelnemen en ook aan de tafel van de boze geesten.
Of willen wij de Here tot naijver wekken? Zijn wij soms sterker dan Hij?
En zo wordt de gedachtengang vanaf vers 15 afgesloten met twee retorische vragen.

De eerste retorische vraag, “of willen wij de Here tot naijver wekken”, is ontleend aan het lied van Mozes.

Deut. 32:
21 Zij verwekten Mij tot naijver door wat geen god is, zij krenkten Mij met hun ijdelheden. Daarom zal Ik hen tot naijver verwekken door wat geen natie is, door een dwaas volk zal Ik hen krenken.
22 Want een vuur is in mijn toorn ontstoken, het brandt tot in de diepten van het dodenrijk; het verteert de aarde met wat zij opbrengt en verzengt de grondvesten der bergen.
23 Ik zal rampen over hen ophopen, al mijn pijlen tegen hen afschieten.

Ja, de gemeente van Korinthe was op een keerpunt gekomen.
Door hun verkeerde daden waren ze de Here tot naijver aan het wekken.
Dit behoorden zij te stoppen.

Ja, ze hadden de Here tot naijver gewekt door hun gemeenschap met boze geesten, door aan te zitten aan de tafels in de cultische feesten van de heidenen.

Het woord “naijver” komt van het Griekse woord “parazelooo”en dit woord betekent “het aanzetten tot jaloersheid of wedijver, stemmen tot, uitlokken, prikkelen tot toorn”.

Ja, op deze wijze prikkelden zij de Here tot jaloersheid.
God vraagt om onze totale toewijding in alles wat we doen in ons geloof.

Daarom staat er geschreven “Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten. En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem!”. (Koll. 3: 16- 17)
Ja,  in alles wat een gelovige doet “in woord en in daad” hoort gedaan te worden bij het gezag van Christus.
Gelovige in Christus, waar sta jij?

Is het Woord van Christus de basis voor jou leven?
Of voeg je er zaken aan toe? Of neem je er zaken van weg?

Laat jij het woord van Christus rijkelijk spreken in jou hart? In jou woorden? In jou daden?

De tweede retorische vraag hangt samen met de goddelijke strafgerichten, zoals die in vers 5- 10 van dit hoofdstuk genoemd zijn, die kwamen over het volk van Israel dat ook afgoderij beoefende.

Nee, de Korinthiers waren niet zo sterk dat zij een goddelijk gericht konden trotseren.

Broeders en zusters. Waar sta jij?
Ben jij sterker dan God?

----------------------------------------------------------------------------------------------

Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op.

Met de woorden uit vers 14- 22 is er een duidelijk beeld naar voren gekomen hoe de gelovige om hoorde te gaan met het aanliggen aan de tafels van de cultische feesten in heidense tempels, in Korinthe.
Door aan te liggen aan de tafels van de cultische feesten hadden de gelovigen gemeenschap met boze geesten, en dit kon absoluut niet. Ja, het deelnemen aan feestmalen in heidense tempels is duidelijk onverenigbaar met het toebehoren aan Christus.

Nee, de gelovigen konden geen gemeenschap hebben aan de tafel des Heren, het avondmaal, en met de tafel van boze geesten.

23 Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op.
24 Niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is.
25 Al wat in de vleeshal te koop is, moogt gij eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar,
26 want de aarde en haar volheid is des Heren.

Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op.
Vanuit deze woorden zien we hoe Paulus een heel belangrijk principe aanreikt, er zijn misschien wel zaken die geoorloofd zijn, maar niet alles is nuttig en bevorderlijk voor het eigen geloofsleven, het geloofsleven van de naaste en voor de geloofsopbouw van de gemeente.
We lezen in Romeinen 14:
19 Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert.
20 Breek niet ter wille van spijs het werk Gods af; alles is wel rein, maar het is verkeerd voor een mens, als hij door zijn eten tot aanstoot is.
21 Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot.

In het leven van een ware gelovige speelt het belang, het geweten, van een broeder of zuster een zeer belangrijke en cruciale rol.

En zo kan Paulus in Romeinen 14 schrijven, “Laten wij najagen hetgeen de vrede en onderlinge  opbouwing bevordert”.

Ja, opbouwing, gelovigen horen elkaar op te bouwen. En dat betekent klaar staan voor de ander en rekening houden met het geweten van de ander.

Romeinen 15:
2 Ieder onzer trachte zijn naaste te behagen, ten goede, tot opbouwing,

Het woord “opbouw” komt van het Griekse woord “oikodomee” en dit woord betekent “de daad van bouwen”.
En ja, dat is zo belangrijk in de gemeente. In de gemeente leven de leden voor en met elkaar om een gebouw te zijn, tot lof en glorie van God.
Niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is.

Om aan het vorige vers nog een krachtiger woord toe te voegen schrijft Paulus, “niemand zoekt het zijne, maar wat van den ander is”.
Ja, daar gaat het om in het ware geloofsleven.
Paulus schreef in Filippenzen 2:
3 doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang,
4 maar ieder (lette) ook op dat van anderen.

En ja, dit is ook weer het volledige thema van de hoofdstukken 8 tot en met 10.
Deze drie hoofdstukken staan helemaal in het licht van “dienstbaarheid”aan onze medegelovige en medemens.
En ja, dat is nu waar de ware gelovige zich onderscheid van de onware gelovige.
De ware gelovige zal deze dienstbaarheid herkennen in de liefde die God heeft voor de mens, en deze ware gelovige zal daar een kopie van willen zijn, uit liefde voor Hem.
Geven.

En nee, voor de onware gelovige is dit allemaal te moeilijk en te lastig.
Waar sta jij?

Al wat in de vleeshal te koop is, moogt gij eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar,

En ja, om  nu terug te komen op het eten van vlees uit de vleeshal.
Dit vlees, ondanks dat het aan afgoden geofferd is, dit mag gegeten worden.

Waarom?

want de aarde en haar volheid is des Heren.
De vrijheid die gegeven wordt om vlees te mogen eten dat in de vleeshal verkocht wordt is gebaseerd op de woorden “Want de aarde en haar volheid is des Heren”.

Dit houdt in dat God de schepper is van alle dingen die op aarde zijn, en de volheid daarvan, zo ook de dieren waar het vlees vandaan kwam dat in de vleeshal verkocht werd.

Psalm 24:
1 Van David. Een psalm. Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen. (Zie ook: Psalm 50: 12; Psalm 89: 12)

Als we dan zien wat er in deze verzen, vanaf vers 14,  geleerd wordt, dan zien we dat gelovigen mochten niet aanliggen aan de tafels van de cultische feesten en daar vlees eten.
Want dat was een deel hebben aan boze geesten.
Maar vlees, dat aan de afgoden geofferd was, wat in de vleeshal verkocht werd, dit mocht gegeten worden. Maar wel wetende dat alles behoord te gebeuren tot opbouw.
Als een broeder of zuster aanstoot zou nemen dat vlees uit de vleeshal gegeten werd door een gelovige, dan behoorde de gelovige dit vlees toch ook te laten staan.

Romeinen 14:
20 Breek niet ter wille van spijs het werk Gods af; alles is wel rein, maar het is verkeerd voor een mens, als hij door zijn eten tot aanstoot is.
21 Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot.

Broeder en zuster, waar sta jij?
Ben jij een ware gelovige die werkelijk rekening houdt met het geweten van je broeder en zuster?
Of ben je eigenlijk een onware gelovige die alleen maar rekening houdt met jezelf en je eigen geneugten?
Waar sta jij?

------------------------------------------------------------------------------------------------------

Doch indien iemand tot u zegt: Dat is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die u dat te kennen gaf, en om het geweten.

Als we zien wat er in deze verzen, vanaf vers 14, geleerd wordt, dan zien we dat gelovigen niet mochten aanliggen aan de tafels van de cultische feesten en daar vlees eten. Dit was gemeenschap hebben met boze geesten.
Maar vlees, dat aan de afgoden geofferd was, wat in de vleeshal verkocht werd, dit mocht wel gegeten worden. Maar wel wetende dat alles behoord te gebeuren in liefde en tot opbouw van elkaar, dus, als een broeder of zuster aanstoot zou nemen dan behoorde de gelovige dit vlees toch ook te laten staan.
Liefde en opbouw van elkaar, daar wordt de ware gelovige door geleid.

In de volgende verzen, vers 27 tot 30, gaat Paulus duidelijk aangeven hoe een gelovige hoort te handelen als hij “gewijd vlees” eet met een ongelovige.

27 Indien een der ongelovigen u uitnodigt en gij wenst te gaan, eet dan alles, wat u wordt voorgezet, zonder dat gij navraag doet uit gewetensbezwaar.
28 Doch indien iemand tot u zegt: Dat is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die u dat te kennen gaf, en om het geweten.
29 Ik bedoel nu niet uw eigen geweten, maar dat van die ander. Want waartoe zou mijn vrijheid beoordeeld worden door eens anders geweten?
30 Indien ik onder dankzegging van iets gebruik maak, hoe kan men kwaad van mij spreken over iets, waarvoor ik dankzeg?

Indien een der ongelovigen u uitnodigt en gij wenst te gaan, eet dan alles, wat u wordt voorgezet, zonder dat gij navraag doet uit gewetensbezwaar.
In dit vers zet Paulus uiteen wat een gelovige hoort te doen als hij bij een ongelovige wordt uitgenodigd.
Ja, als een gelovige ging eten bij een ongelovige, alles wat de gelovige werd voorgezet mocht dan gegeten worden. Er hoefde geen navraag gedaan te worden naar de herkomst van het geserveerde eten. Alles mocht gegeten worden.

Doch indien iemand tot u zegt: Dat is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die u dat te kennen gaf, en om het geweten.
Dus, als de gelovige at in het huis van een ongelovige kon alles gegeten worden.
Maar, we lezen in dit vers dat als “iemand” te kennen gaf dat het vlees dat gegeten werd “gewijd vlees” was, dan moest de gelovige dit vlees niet eten.

Waarom was dit? Dit was omwille, 1) die het u te kennen geeft en 2) omwille het geweten.
Dus dit eten van gewijd vlees mocht niet in dit geval en dat omwille van deze die dit te kennen gaf. (Door dit te eten zou de gelovige zich in de ogen van de ongelovige verontreinigen met de heidense offerdienst)

(Het woord “gewijd” komt van het Griekse woord “eidoolothuton” en dit woord betekent “aan de afgoden gewijd, geofferd”)

Wat laat dit zien?
Dit laat zien dat als een ongelovige aangaf dat het vlees “gewijd vlees” was, en de gelovige zou dit eten, dat dit de naam van God zou lasteren. Dit zou “het geloof” lasteren.
De ongelovige, die alleen maar kennis had van het feit dat dit vlees “gewijd” was, zou als de gelovige dit zou eten een verkeerde getuigenis krijgen aangaande het geloof.
En dit moest voorkomen worden.
De getuigenis aangaande God moest zuiver blijven.

De tweede reden, “omwille het geweten”, dit wordt verder verklaard in het volgende vers.
Ik bedoel nu niet uw eigen geweten, maar dat van die ander.

Hier zien we hoe Paulus stelt dat het niet om het geweten ging van de gelovige, maar om het geweten van de ongelovige.

Als een ongelovige aangaf dat het vlees wat op tafel stond “gewijd” was, en de gelovige zou dit eten, zou dit tot een aanstoot zijn van het geweten van deze ongelovige.

Want waartoe zou mijn vrijheid beoordeeld worden door eens anders geweten?

Om deze woorden iets beter te kunnen plaatsen geef ik twee andere vertalingen weer van dit vers.

Naardense vertaling:
Want waartoe zou ik mijn vrijheid laten beoordelen door een ander geweten.

Telos vertaling:
Want waarom wordt mijn vrijheid door (het) geweten van een ander geoordeeld?

In deze woorden zien we twee dingen duidelijk verschijnen, 1) het was de vrijheid van de gelovige om dit vlees wel te eten, en 2) maar omwille een ander zijn geweten werd deze vrijheid beoordeeld.

En ja, omdat de ongelovige geen zuivere kennis had aangaande dit “gewijde vlees” moest de gelovige dit niet eten. Anders zou de zaak van God gelasterd worden.

Ja, de ongelovige moest in “zijn gevoeligheid” tegemoet gekomen worden door de gelovige.
Indien ik onder dankzegging van iets gebruik maak, hoe kan men kwaad van mij spreken over iets, waarvoor ik dankzeg?

Ja, de gelovige kon dit vlees eten met dankzegging. En toch kon een ongelovige kwaad spreken over deze handeling.
Waarom? Omdat de ongelovige niet de kennis had over “gewijd vlees” en zo behoorde de gelovige te ongelovige tegemoet te komen, of,  om de morele verwachting van de ongelovige ten aanzien van de gelovige niet te beschamen behoorde de gelovige dit “gewijde vlees” niet te eten.

Ja, de gelovige had een voorbeeld-functie naar de ongelovige.
En dit is heel belangrijk, ook vandaag.
In al deze woorden zien we hoe belangrijk het is om “het zout der aarde” te zijn als gelovigen. Ja, ware gelovigen houden rekening met anderen door middel van  hun voorbeeld. Ook naar ongelovigen.
Gelovigen zullen alles in het werk stellen om geen aanstoot te zijn in alles wat zij doen.

En ja, dit kunnen we dan gelijk weer terug koppelen naar de woorden van Paulus uit hoofdstuk 9.

1 Korinthe 9:
19 Want hoewel ik vrij sta tegenover allen, heb ik mij allen dienstbaar gemaakt, om er zoveel mogelijk te winnen;
20 en ik ben voor de Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen; hun, die onder de wet staan, als onder de wet - hoewel persoonlijk niet onder de wet - om hen, die onder de wet staan, te winnen;
21 hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet - hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus - om hen, die zonder wet zijn, te winnen.
22 Ik ben voor de zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen; voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden.
23 Alles doe ik ter wille van het evangelie, om er zelf ook deel aan te verkrijgen.

Broeder en zuster, waar sta jij? Hoe sta jij tegenover anderen?
God heeft alles gedaan voor ons om ons rijk te maken.
Wat doe jij voor anderen om hen rijk te maken?

------------------------------------------------------------------------------------------

Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot.

In de laatste drie hoofdstukken is er een heel belangrijk en cruciaal thema behandeld.
Het thema van “geen aanstoot” zijn. Ja, Paulus is met dit grote thema begonnen in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 8:
1 Wat het offervlees aangaat, wij weten, dat wij allen kennis bezitten. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.

Ja, waar gaat het om? Het gaat om liefde. Gods liefde.
En nu, aan het einde van hoofdstuk 10, komt Paulus met een laatste gedachte als het gaat om het rekening houden met elkaar in de gemeente en met allen buiten de gemeente.

31 Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods.
32 Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot;
33 zoals ook ik allen in alles ter wille ben, niet om mijn eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen, opdat zij behouden worden.

Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods.

Ja, in alles wat de gelovige doet, alles behoort gedaan te worden “ter ere van God”.
Wat betekent dat?

Het woord “ere” komt van het Griekse woord “doxa” en dit woord betekent “mening, oordeel of schatting over iets of iemand”.
Dit woord laat zien dat de ware gelovige in alles een mening heeft, een oordeel heeft en een schatting maakt over wat God wil. Om zo God in alles te laten doorschijnen.

En ja, dit is een principe dat eerder ter sprake is geweest, we lazen hierover in hoofdstuk 6: 19- 20: “Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam”.

(Vergelijk verder: Koll. 3: 16, 17; 1 Petrus 4: 11)

Ja, Gods eer, dat is waar het in het leven van de ware gelovige om draait.
De ware gelovige heeft maar één zaak op het oog, en dat is, hoe breng ik eer aan de naam van God.

De gelovige moet zich aangaande het eten en drinken houden aan twee belangrijke principes, te weten, 1) alles moet zijn tot eer van God en 2) de gelovige mag nooit iets doen waarin hij een aanstoot is voor een ander. (Dit tweede punt zien we verder uitgewerkt in het volgende vers)

Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot.

En zo staat vast voor de ware gelovige, de ware gelovige zal geen aanstoot geven aan de Jood, noch aan de Griek, noch aan de gemeente van God.
Fillipenzen 1:
9 En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid,
10 om te onderscheiden, waarop het aankomt. Dan zult gij rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus,
11 vervuld van de vrucht van gerechtigheid, welke door Jezus Christus is, tot eer en prijs van God.

Ja, Paulus bidt ten aanzien van de gemeente in Fillipenzen dat hun liefde steeds overvloediger mogen zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid.
Dat is waar het op aankomt voor de ware gelovige, helder inzicht en fijngevoeligheid.

Inzicht, helder inzicht, dat zegt wel iets. Dat spreekt over een goede kennis van zaken.
En het woord fijngevoeligheid. Dat is een woord dat spreekt over waarneming en onderscheidingsvermogen.
Deze twee principes zijn zo belangrijk als het gaat over hoe wij omgaan met onze naaste.

En dan, de vrijheid van het eigen geweten kan men alleen dan ten uitvoer brengen, wanneer met het geloofsleven of het tot geloof komen van de ander niet in gevaar brengt.

zoals ook ik allen in alles ter wille ben, niet om mijn eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen, opdat zij behouden worden.

En zo komt Paulus tot het laatste vers van dit hoofdstuk terug op zijn eigen voorbeeld. Ja, Paulus was in alles gewillig om niet zijn eigen belang te zoeken, maar altijd het belang van de ander, met als doel, het behouden zijn van de ander.
Zijn eigen persoonlijke belang was altijd van ondergeschikt belang.
We grijpen opnieuw terug naar die belangrijke woorden uit hoofdstuk 9.

1 Korinthe 9:
19 Want hoewel ik vrij sta tegenover allen, 
heb ik mij allen dienstbaar gemaakt, om er zoveel mogelijk te winnen; 
20 en ik ben voor de Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen; hun, die onder de wet staan, als onder de wet - hoewel persoonlijk niet onder de wet - om hen, die onder de wet staan, te winnen; 
21 hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet - hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus - om hen, die zonder wet zijn, te winnen. 
22 Ik ben voor de zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen; voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden. 
23 
Alles doe ik ter wille van het evangelie, om er zelf ook deel aan te verkrijgen. 

Ja, de woorden van Paulus. Hij had zich dienstbaar gemaakt aan allen.
Dit was de simpele en eenvoudige waarheid van het leven van Paulus.
Dit was de krachtige waarheid van het leven van Paulus. 

Waar sta jij? Hoe sta jij?

Deze gedachte is het thema geweest van de laatste drie hoofdstukken voor de gelovigen in Korinthe, zoals Paulus ook schreef aan de gemeente van Filippi.

Filippenzen 2:
3 zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang,
4 maar ieder (lette) ook op dat van anderen.

En ja, zo mogen we dit hoofdstuk besluiten met één cruciale en zeer persoonlijke vraag.
Hoe staat het met jou als gelovige? Welk belang zoek jij in het leven?
Zoek jij je eigen belangen? Zoek je Gods belangen? Zoek jij hetgeen dat werkelijk goed is voor jou broeders en zusters? Zoek jij datgene wat werkelijk goed is voor alle mensen?
Zoek jij datgene wat ten dienste is van God en je medemens?

Broeders en zusters, dit is het verschil tussen goed en kwaad. Dit is het verschil tussen Gods eer en eigen eer. Dit is het verschil tussen de hemel en de hel. Waar sta jij?

Copyright © 2017 Gert-Jan van Zanten · Webdesign by R081N
All Rights Reserved · webbijbel.nl
Hosted by VDX.nl VDX

Naar boven