In het eerste hoofdstuk hebben we zeer belangrijke zaken gezien:
A. Verzoekingen zijn zegeningen, want als ze zich uitwerken zoals het hoort, brengt het volharding.
B. Als iemand in verzoeking komt en om wijsheid vraagt, dan zal hij dit krijgen, eenvoudigweg en zonder verwijt.
C. Iemand die uit een verdeeld hart bidt, die krijgt niets.
D. Rijken krijgen een waarschuwing om zich niet te beroemen op hun rijkdom maar op hun geringheid.
E. Een ieder die volhard in verzoekingen krijgt de kroon des levens.
F. Verzoekingen tot het kwade komen niet van God.
G. Verzoekingen tot het kwade komen uit eigen begeerte en als dit volgroeid is dan brengen deze de dood.
H. Elke goed geschenk en elke goede gave komt van de Vader der lichten.
I. Door Zijn raadsbesluit zijn eerstelingen voortgebracht en dit door het woord der waarheid.
J. Gelovigen moeten snel zijn in het horen, langzaam tot spreken en langzaam tot toorn.
K. Gelovigen moeten alle vuilheid en alle uitwas van boosheid afleggen.
L. Gelovigen moeten het in hen geplante woord volledig omarmen en aannemen, dat zal hun ziel zalig maken.
M. Gelovigen moeten daders van het woord zijn.
N. Wie zich in de volmaakte wet verdiept en daarbij blijft, die is werkelijk zalig.
O. Het geloof van wie zijn tong niet in toom houdt, is waardeloos.
P. Ware en zuivere godsdienst is, wezen en weduwen bezoeken in hun druk.
Q. Ware en zuivere godsdienst is, jezelf onbesmet bewaren van de wereld.
En zo gaan we verder in het tweede hoofdstuk.
Ga je mee?
1 Mijn broeders, houdt uw geloof in onze Here der heerlijkheid, Jezus Christus, vrij van aanzien des persoons.
2 Want stel, er kwam in uw vergadering een man binnen met een gouden ring aan zijn vinger en in prachtige kleding, en er kwam ook een arme binnen in schamele kleding,
3 en gij zoudt opzien tegen de man met de prachtige kleding en zeggen: neem gij hier deze goede plaats, maar tot de arme zoudt gij zeggen: ga gij daar staan, of ga beneden bij mijn voetbank zitten,
4 zoudt gij dan geen onderscheid maken onder elkander en optreden als rechters, die zich door verkeerde overwegingen laten leiden?
Mijn broeders, houdt uw geloof in onze Here der heerlijkheid, Jezus Christus, vrij van aanzien des persoons.
Het laatste deel van het vorige hoofdstuk, vers 19- 27, was zeer praktisch van aard en de eerste verzen van dit hoofdstuk zijn ook weer zeer praktisch van aard.
De broeders, en wij, worden aangespoord om het geloof in Jezus Christus vrij te houden, en te laten, van aanzien des persoons.
Met andere woorden, in het geloof mag er TOTAAL geen onderscheid gemaakt worden.
Heeft God een aanzien des persoons? NEE!
Handelingen 10:
34 En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is,
35 maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig,
36 naar het woord, dat Hij heeft doen brengen aan de kinderen Israels om vrede te verkondigen door Jezus Christus. Deze is aller Heer.
Romeinen 2:
9 Verdrukking en benauwdheid (zal komen) over ieder levend mens, die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek;
10 maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek.
11 Want er is geen aanzien des persoons bij God.
(1 Petrus 1: 17)
Nee, God kent geen aanziens des persoons en zo mogen de gelovigen, als Zijn kinderen die beelddragers zijn van Hem, ook geen aanziens des persoons kennen!
Als we het Calvinisme tot haar logische begin en einde gaan bekijken zien we dat er “aanziens des persoons” is. Ja, de ene is uitgekozen en de andere niet.
Niets is verder van de waarheid verwijderd dat deze leer.
Nee, God houdt van alle mensen. (Joh. 3: 16)
God wil dat alle mensen behouden worden. (Titus 3: 11)
God wil dat alle mensen tot bekering komen. (Handl. 20: 21; 2 Petrus 3: 9)
Het evangelie van God is voor allen. (Rom. 1: 16, 17; 5: 12- 21)
God zoekt gehoorzaamheid in alle mensen. (Rom. 1: 5; 16: 26)
God heeft geen welbehagen in de dood van de goddeloze. (Ezechiel 18: 23, 31)
Ja, het geloof behoort volledig en totaal zonder aanzien des persoons te zijn.
Broeders en zusters, vrienden, alle mensen zijn gelijk.
Er is geen onderscheid!
Wat zegt de Schrift?
Matteus 5:
43 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten.
44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen,
45 opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
46 Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?
47 En indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone Doen ook de heidenen niet hetzelfde?
48 Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.
Ja, broeders en zusters, vrienden, wees goed voor ALLEN. Maak nooit een onderscheid!
Maak geen onderscheid tussen broeders en maak geen onderscheid aangaande alle mensen.
(Efeze 6: 9; Galaten 5: 14; 6: 10; Koll. 3: 25)
Een ieder is gelijk.
De volgende drie verzen gaat ons een machtig voorbeeld geven.
Want stel, er kwam in uw vergadering een man binnen met een gouden ring aan zijn vinger en in prachtige kleding, en er kwam ook een arme binnen in schamele kleding, en gij zoudt opzien tegen de man met de prachtige kleding en zeggen: neem gij hier deze goede plaats, maar tot de arme zoudt gij zeggen: ga gij daar staan, of ga beneden bij mijn voetbank zitten, zoudt gij dan geen onderscheid maken onder elkander en optreden als rechters, die zich door verkeerde overwegingen laten leiden?
Met dit krachtige voorbeeld gaat Jacobus ons een duidelijk begrip geven van wat hij in vers 1 bedoelde. En we zien ook dat dit twee mensen betreft die “de bijeenkomst” van de gemeente bijwonen. (Dus geen gelovigen)
De ene, een rijke man, komt binnen “met een gouden ring en prachtige kleding”. De andere, een arme man komt binnen, “arm met schamele kleding”.
En als er dan tegen de rijke gezegd word, “neem gij hier deze goede plaats” en als er dan tegen de arme gezegd wordt, “ga daar staan” of “gaat gij beneden bij mijn voetbank zitten” dan is er zijn er drie verkeerde zaken gebeurd, 1) er wordt onderscheid gemaakt, 2) ze zouden optreden als rechters en 3) ze zouden zich door verkeerde overwegingen laten leiden.
Er wordt onderscheid gemaakt:
En nee, dit onderscheid mag niet gemaakt worden.
Dit gaat in tegen het Bijbelse principe, besproken in vers 1, er mag geen onderscheid gemaakt worden door de gelovigen.
Wat zegt de gouden regel?
Matteus 22:
36 Meester, wat is het grote gebod in de wet?
37 Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
38 Dit is het grote en eerste gebod.
39 Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
40 Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
En wat zei Paulus in 1 Korinthe 13?
1 Korinthe 13:
4 De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen,
5 zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe.
Ja, een hart geraakt door Gods liefde zoekt altijd om de ander lief te hebben als zelf.
Ja, een hart geraakt door Gods liefde kwetst niet het gevoel van de ander en zoekt niet zichzelf, maar zoekt altijd het welzijn van de ander.
Ze zouden optreden als rechters:
Het woord vertaald “rechters” komt van het Griekse woord “krites” en dit woord betekent “iemand die een vonnis velt”.
En nee, de ware gelovige velt geen vonnis. De ware gelovige stelt zich in dienst van de ander!
Wat zei Jezus?
Matteus 20:
25 Doch Jezus riep hen tot Zich en zeide: Gij weet, dat de regeerders der volken heerschappij over hen voeren en de rijksgroten oefenen macht over hen.
26 Zo is het onder u niet. Maar wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar zijn,
27 en wie onder u de eerste wil zijn, zal uw slaaf zijn;
28 gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.
Wil iemand groot zijn in het koninkrijk van God? Wordt dan de slaaf van de ander!
Wordt een dienaar!
Ze zouden zich door verkeerde overwegingen laten leiden:
En ja, als “iemand een vonnis velt” over de ander, dan laat iemand zich door de verkeerde overwegingen leiden.
Nee, dit gedrag past niet bij de ware kinderen van God!
Wat is de ware overweging van Gods kinderen?
Handelen zonder aanzien des persoons!
Wat wil God? God wil dat we ons laten leiden door liefde voor elkaar.
En dat betekent dat je voorrang geeft aan allen. Dit betekent dat je iemand anders, zonder aanzien des persoons, voorrang geeft.
Broeders en zusters, vrienden, waar zijn onze oren?
Horen zij? Of horen zij wel maar doen zij niet wat God wil?
-------------------------------------------------------------------------------------------
Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde en wordt gij door de wet overtuigd van overtreding.
In de eerste vier verzen van dit hoofdstuk heeft Jacobus een sterk betoog neergezet aangaande “aanzien des persoons”.
Jacobus spoort de gelovigen aan om in alle omstandigheden zonder aanzien des persoons te handelen.
God is en handelt zonder aanzien des persoons, en zo behoren Zijn kinderen ook zonder aanzien des persoons te zijn en te handelen!
Doen gelovigen dit wel dan 1) wordt er onderscheid gemaakt, 2) zouden ze optreden als rechters en 3) zouden ze zich door verkeerde overwegingen laten leiden.
5 Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?
6 Doch gij hebt de arme smadelijk behandeld. Zijn het niet de rijken, die u geweld aandoen en die u voor de rechtbanken slepen?
7 Zijn zij het niet, die de goede naam, welke over u aangeroepen is, lasteren
8 Indien gij echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet gij wel.
9 Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde en wordt gij door de wet overtuigd van overtreding.
Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?
En ja, als Jacobus dan spreekt over het thema van “aanzien des persoons” snijdt hij een tweede aspect van God aan. Wie heeft God uitverkoren om rijk te zijn in het geloof? De armen van de wereld!
En dit zou een belangrijke snaar moeten raken bij de gelovigen.
Het woord vertaald “armen” komt van het Griekse woord “ptochos” en dit woord beschrijft iemand die helemaal niets meer heeft.
In deze context moeten we dan zeker ook denken aan armen en rijken naar aardse maatstaven. Waarom?
Het boek van Jacobus is een boek waarin de rijken en armen naar aardse maatstaven sterk aangesproken worden.
We zien dit in hoofdstuk 1 vers 9- 11. We zien het in dit gedeelte waar er sprake is van rijken en armen en in hoofdstuk 5 gaat dit ook weer terugkomen. (Vers 1- 6)
Al deze gedeelten laten zien dat het gaat over armen en rijken naar aardse maatstaven.
Zo zien we in dit boek een constant contrast tussen rijken en armen.
En zo ook in dit stuk.
Hoe lezen we dat God de armen heeft uitverkoren om rijk te zijn in geloof en erfgenamen zijn van het koninkrijk?
Niet omdat God hier een keuze in maakt wie er wel en niet behouden wordt, en dit hebben we al gezien door het principe dat God geen aanzien des persoons kent, maar dit omdat het voor rijken bijna onmogelijk is om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan.
Wat lezen we?
Matteus 19
16 En zie, iemand kwam tot Hem en zeide: Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?
17 Hij zeide tot hem: Wat vraagt gij Mij naar het goede? Een is de Goede. Maar indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden.
18 Hij zeide tot Hem: Welke? Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbreken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven,
19 eer uw vader en uw moeder, en gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
20 De jongeling zeide tot Hem: Dat alles heb ik in acht genomen; waarin schiet ik nog te kort?
21 Jezus zeide tot hem: Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij.
22 Toen de jongeling [dit] woord hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen.
23 Jezus zeide tot zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, een rijke zal moeilijk het Koninkrijk der hemelen binnengaan.
24 Wederom zeg Ik u, het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat.
25 Toen de discipelen dit hoorden, waren zij zeer verslagen en zeiden: Wie kan dan behouden worden?
26 Jezus zag hen aan en zeide: Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.
Wat lezen we?
Er was een rijke jongeling die meer van zijn geld hield dan van God. Hij kon het koninkrijk niet binnengaan vanwege zijn rijkdom!
En zo was het “moeilijk”, niet onmogelijk, maar moeilijk voor een rijke om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan.
En dan stellen de disciplen de vraag, “maar wie kan dan behouden worden”.
En het antwoord van Jezus is dat bij God alle dingen mogelijk zijn.
Dus ja, ook een rijke kan het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar veel moeilijker dan voor een arm iemand.
Een arm iemand zal eerder tot geestelijke inzichten komen!
En zo stelt Jacobus, “Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?
En ja, hier zien we dan nog een aantal belangrijke woorden.
Over de armen van de wereld wordt dan verder geschreven dat zij uitverkoren zijn om 1) rijk te zijn in het geloof en 2) erfgenamen zijn van het koninkrijk.
Ja, zo mochten de armen rijk zijn in geloof en erfgenamen van het koninkrijk.
Als we even stilstaan bij deze woorden dan zien we dat er over dit “koninkrijk” gesproken wordt, in het nieuw testament, op twee manieren.
Enerzijds weten we dat gelovigen, door de wedergeboorte, overgegaan zijn in het koninkrijk.
Kollosenzen 1:
13 Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde,
14 in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden.
(Johannes 3: 1- 8; Romeinen 14: 17)
Daarnaast kent dit koninkrijk haar verlenging tot in de eeuwigheid.
Galaten 5
19 Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid,
20 afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen,
21 nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beerven.
(Matteus 25: 31- 46; 1 Korinthe 6: 9- 10; 1 Korinthe 15: 23- 25, 50)
Ja, omdat Jezus koning is en het koningschap gekregen heeft van de Vader, heeft Hij een koninkrijk en Hij zal dit koninkrijk aan de Vader weder teruggeven. En dat zal bestaan tot in der eeuwigheid. Aan dit koninkrijk komt geen einde.
(Daniel 2: 44)
En zo, eeuwig leven met Hem!
Dat is beloofd aan hen die Hem liefhebben.
Ja, geliefde broeders en zusters, vrienden, dit is de rijke belofte Gods!
Wat een prachtige en rijke belofte!
Heb jij Hem lief?
Doch gij hebt de arme smadelijk behandeld. Zijn het niet de rijken, die u geweld aandoen en die u voor de rechtbanken slepen?
Ja, en nu gaan we de toepassing zien van de woorden uit vers één tot vijf.
De armen waren juist door de rijken smadelijk behandeld!
Spreuken 14:
21 Wie zijn naaste veracht, zondigt; maar welzalig hij, die zich ontfermt over ellendigen.
En om dat nog sterker neer te zetten laat de schrijver er op volgen dat het juist de rijken waren die hen geweld aandeden en die hen voor de rechtbanken sleepten. (Hoofdstuk 5: 1- 6)
Met andere woorden, als ze hadden moeten kiezen om met aanzien des persoons te handelen, dan hadden ze juist de armen meer aandacht moeten geven!
Nee, ze maakten twee grote fouten.
Ze waren aan het handelen met aanzien des persoons, door de armen te verwaarlozen en degene die hun verkeerd behandelden, de rijken, die gaven ze juist meer aanzien!
Zijn zij het niet, die de goede naam, welke over u aangeroepen is, lasteren.
En ja, nu komt er nog een volgende aantijging bij.
Waren het juist niet de rijken die de goede naam, welke over hen uitgeroepen was, lasterden! Hoe absurd kan het worden?
Wat was deze goede naam die over hen aangeroepen was?
Waarschijnlijk gaat het hier om de naam van Jezus. Waarom?
Het was Jezus die Zijn gemeente ging bouwen. (Matteus 16: 18)
Het was Jezus die alle macht heeft gekregen. (Matteus 28: 19- 20)
Het was de naam van Jezus in wie elke gelovige gedoopt wordt. (Handl. 2: 38; 10: 48)
In ieder geval gaat het hier om de hun vernieuwde positie als gelovigen in God.
Ja, en die positie werd gelasterd.
En die positie werd gelasterd door de rijken.
En diezelfde rijken die werden door de gelovigen voorgetrokken!
Hoe absurd kan het zijn!
Indien gij echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet gij wel.
En zo komt Jacobus aan het hart van het ware Christelijke geloof, liefde voor de naaste zoals Jezus dit heeft laten zien, dat is wat God wil.
Matteus 22:
36 Meester, wat is het grote gebod in de wet?
37 Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
38 Dit is het grote en eerste gebod.
39 Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
40 Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
(Vergelijk: Romeinen 13: 9- 10; Galaten 5: 14)
Ja, dit is de wet van het koninkrijk van Jezus!
Dit is de grootste wet in het koninkrijk van Jezus!
Heb elkaar lief, zoals je jezelf liefhebt!
Dit is de koninklijke wet voor alle gelovigen.
Heb uw naaste lief en dan kan er geen sprake zijn van aanzien des persoons.
Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde en wordt gij door de wet overtuigd van overtreding.
En zo komt Jacobus tot een zeer belangrijke en essentieele conclusie.
Een gelovige die met aanzien des persoons handelt, 1) zondigt en 2) wordt door de wet overtuigd van overtreding.
Broeders en zusters, vrienden, horen wij dit?
Als iemand met aanzien des persoons handelt is dit zonde!
Als iemand met aanzien des persoons handelt wordt door de wet overtuigd van overtreding.
Dit is een zeer serieuse waarschuwing aan ons allen.
Broeder en zuster, vriend, waar sta jij?
Behandel jij allen gelijk?
Of handel je met onderscheid!
Dit is zondig! En van zonde moeten wij ons bekeren!
------------------------------------------------------------------------------------------
Want wie de gehele wet houdt, maar op een punt struikelt, is schuldig geworden aan alle (geboden).
In de eerste 9 verzen van dit hoofdstuk heeft Jacobus een krachtig betoog neergezet aangaande het principe van het ongelijk behandelen van mensen, of in deze tekst wel genoemd, “met aanzien des persoons handelen”.
En zo, als er met aanzien des persoons gehandeld wordt stelt Jacobus, 1) werd er onderscheid gemaakt, 2) traden ze op als rechters en 3) lieten ze zich door verkeerde overwegingen leiden.
En Jacobus stelt dat, iemand die zo handelt, dit zondig gedrag is en dat zo iemand bij de wet als overtreder aangemerkt wordt. En ja, dat vraagt om bekering.
En daar gaan we verder. Ga je mee?
10 Want wie de gehele wet houdt, maar op een punt struikelt, is schuldig geworden aan alle (geboden).
11 Want Hij, die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook gezegd: Gij zult niet doodslaan. Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar wel doodslag zijt gij toch een overtreder van de wet geworden.
12 Spreekt zo en handelt zo als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden.
13 Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid (echter) roemt tegen het oordeel.
Want wie de gehele wet houdt, maar op een punt struikelt, is schuldig geworden aan alle (geboden).
Het is altijd zo dat, als we de Bijbel lezen, we verzen tegenkomen die wat lastig zijn. De gedachten van dit en het volgende vers behoren in die catagorie.
Waarom? Omdat deze twee verzen spreken over de wet van Mozes, terwijl we weten dat met de dood en opstanding van Christus de wet van Christus is ingesteld en de wet van Mozes tot een einde kwam.
(Matteus 28: 18- 20; Romeinen 7: 1- 6; 2 Korinthe 3: 1- 18; Hebreeen 9: 15- 17)
En toch haalt de schrijver de wet van Mozes aan om zijn punt kracht bij te zetten.
Hoe zit dat?
Persoonlijk geloof ik dat het op dit punt belangrijk is om twee belangrijke zaken in overweging te nemen. In de eerste plaats, aan wie was dit boek geschreven? Jawel, aan de twaalf stammen in de verstrooiing. (Hoofdstuk 1: 1)
Dus aan gelovigen die, voordat zij in Christus gekomen zijn door de wedergeboorte, onder de wet van Mozes stonden.
En daar zit een belangrijke eerste sleutel!
Het zijn gelovigen met een achtergrond in de wet van Mozes.
En als Jacobus zijn betoog kracht bij wil zetten dan laat hij zien hoe dit onder de wet van Mozes werkte.
Galaten 3:
10 Want allen, die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.
11 En dat door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk; immers, de rechtvaardige zal uit geloof leven.
Leviticus 18:
5 Ja, gij zult mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen; de mens die ze doet, zal daardoor leven: Ik ben de Here.
Ja, het systeem van de wet van Mozes was een “alles of niets” systeem.
Als iemand alle geboden onderhield zou iemand leven.
Maar als iemand maar één gebod overtrad dan was iemand schuldig en vervloekt, want er was geen vergeving.
En dat zien we in het volgende vers.
Want Hij, die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook gezegd: Gij zult niet doodslaan. Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar wel doodslag zijt gij toch een overtreder van de wet geworden.
En hoe werkte het onder de wet van Mozes?
Degene die het eerste gebod had gegeven, had ook alle andere geboden gegeven.
Dus iemand die één deel van de wet wel onderhield maar een ander deel niet werd een zondaar. Dus, welk detail van de wet ook maar overtreden werd, bij elke overtreding werd iemand een zondaar. En werd zo een vervloekte.
En in de tweede plaats, we weten dat onder de wet van Mozes geen vergeving mogelijk was. Een ieder die maar één overtreding beging kwam onder de vloek terecht.
Met andere woorden, als iemand onder de wet van Mozes één overtreding beging dan was zo iemand voor altijd verloren.
En daarom is het nieuwe verbond gekomen.
(Jeremia 31: 31- 34: Hebreeen 8: 1- 13: Hebreeen 7: 12)
Johannes 1:
16 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade;
17 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.
Het eerste verbond kon geen zonden vergeven.
En zo kwam er een tweede verbond, een verbond van genade en waarheid.
En dan zien we een verband met het volgende vers.
Spreekt zo en handelt zo als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden.
Ja, deze mensen zouden niet door de wet van Mozes geoordeeld worden, maar door de wet van de vrijheid. De wet van Christus! Het tweede verbond!
En zo zien we een belangrijk betoog geschreven door Jacobus.
Enerzijds refereert Jacobus terug naar de wet van Mozes om te laten zien dat als iemand onder deze wet een overtreding beging een overtreder werd van de gehele wet en zodoende voor eeuwig vervloekt was.
Maar nu waren zij niet meer onder deze wet!
Zij waren onder de wet van Christus, die in het eerste hoofdstuk “de volmaakte wet, die van de vrijheid”, werd genoemd. (1: 25) En door deze wet zouden zij ook geoordeeld worden.
En daar zit een belangrijke waarheid.
Hier zien we nog eens duidelijk wat de wet van Mozes was en wat de wet van Christus is.
De wet van Mozes gaf eeuwige vervloeking omdat niemand deze wet kon houden en er geen vergeving was.
Romeinen 7:
9 Ik heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven,
10 en het gebod dat ten leven moest leiden, bleek voor mij juist ten dode te zijn.
Ja, de wet van Mozes kon leven geven!
Maar dit alleen als iemand alle wetten volledig en geheel onderhield.
En niemand kon deze wet volledig en geheel onderhouden.
En zo stierf Paulus.
En dan zien we de wet van Christus!
Dit is een wet van genade en waarheid!
Deze wet kan een mens vrijmaken.
Ja, deze wet is terecht de volmaakte wet van de vrijheid!
En ja, zo zullen gelovigen door de wet der vrijheid geoordeeld worden.
1 Petrus 4:
17 Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?
Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid (echter) roemt tegen het oordeel.
En zo komt Jacobus tot een belangrijke conclusie.
De gelovigen, waar Jacobus aan schreef, die waren niet barmhartig.
De rijken hadden een vooraanstaande positie bij deze gelovigen en de armen die moesten het doen met het zitten aan hun voetbank. En dit was zondig! Dit was optreden als rechters! Dit was een onderscheid maken! En dit was niet barmhartig!
Als zij zich zo op deze wijze opstelden, dan moesten ze ook weten dat voor hen het oordeel ook niet barmhartig zou wezen.
Ja, voor hen, die het principe van de koninklijke wet verwaarloosd hadden, het waarlijk liefhebben van de naaste, zou er geen barmhartigheid zijn in het oordeel.
Wat had Jezus gezegd?
Matteus 5:
7 Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.
Spreuken 17:
5 Wie de arme bespot, smaadt diens Maker; wie zich over rampspoed verheugt, blijft niet ongestraft
Ja, God is zonder aanzien des persoons, en God wil dat Zijn kinderen dit ook manifesteren.
Zalig zijn degene die barmhartig zijn, want hun zal barmhartigheid geschieden!
En zo gaan we dit stuk besluiten met een belangrijke vraag.
Hoe sta jij in relatie tot “het aanzien des persoons”?
Behandel jij een ieder hetzelfde? Of maak je onderscheid?
Broeders en zusters, vrienden, alle mensen zijn gelijk!
Of iemand rijk is of arm. Of iemand zwart is of wit. Of iemand een hoge status heeft in het aardse leven of niet. Of iemand vrouw is of man. Een ieder is gelijk.
En God laat Zijn regen vallen op allen en de zon schijnt over allen. (Matteus 5: 43- 48)
Waar sta jij?
Geef jou jou barmhartigheid aan allen, zoals God het aan allen geeft?
Het is het verschil tussen leven en dood!
----------------------------------------------------------------------------------
Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood.
In de eerste 13 verzen van dit hoofdstuk heeft Jacobus krachtig gesproken over “het “aanzien des persoons”.
God is zonder aanzien des persoons, en God wil dat Zijn kinderen ook zonder aanzien der persoons zijn.
De gelovigen waar Jacobus tegen sprak waren de rijken aan het voortrekken op de armen, terwijl het juist de rijken waren die hun aan het beroven waren! (Jacobus 5: 1- 6)
Jacobus maakt belangrijke conclusies:
Als gelovigen met aanzien des persoons handelen “zoudt gij dan geen onderscheid maken onder elkander en optreden als rechters, die zich door verkeerde overwegingen laten leiden”? (Vers 4)
8 Indien gij echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet gij wel.
9 Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde en wordt gij door de wet overtuigd van overtreding.
12 Spreekt zo en handelt zo als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden.
13 Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid (echter) roemt tegen het oordeel.
Ja, de gelovigen werden met klem bepaald bij het principe dat het handelen met aanzien des persoons zondig was en dat het van hen een overtreder maakte.
En als dit niet gecorrigeerd werd zou het oordeel voor hen niet barmhartig zijn.
En zo gaan we verder.
14 Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden?
15 Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel,
16 en iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit
17 Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood.
18 Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt geloof en ik heb werken. Toon mij dan uw geloof zonder de werken, en ik zal u mijn geloof tonen uit mijn werken.
Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden?
Vanaf dit vers gaat Jacobus een krachtig betoog neerzetten aangaande het principe dat geloof zonder de werken dood is dat dit een de gelovige niet zal behouden!
En zo stelt Jacobus dat iemand wel kan beweren gelovig te zijn, maar als hij geen werken heeft zal dit geloof deze persoon NIET behouden!
En ja, hij gebruikt dan de woorden “mijn broeders”.
Ja, iemand kan wel een broeder zijn maar als er geen werken zijn kan deze persoon niet behouden worden!
Titus 2:
11 Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen,
12 om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven,
13 verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus,
14 die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken.
15 Spreek hiervan, vermaan en weerleg met alle nadruk: niemand mag u verachten.
Vergelijk: Matteus 5: 13- 16; Handl. 9: 36; Romeinen 2: 6- 11; Efeze 2: 10:
Koll. 1: 10; 1 Tim. 6: 18; 1 Petrus 2: 12.
Ja, uit de tekst vanuit Titus en de andere teksten komt een duidelijk beeld naar voren. Gelovigen worden geacht om goede werken te laten zien in hun leven. Dat is waar de gelovige toe is voorbereid! Dat is het doel van het ware Christelijke leven!
En ja, zoals Paulus aan Titus schrijft, “Spreek hiervan, vermaan en weerleg met alle nadruk: niemand mag u verachten”.
Waarvan moest Titus spreken? Dat Gods volk een volk behoort te zijn dat volijverig is met goede werken!
Titus moest aangaande goede werken spreken, vermanen en weerleggen!
Broeders en zusters, vrienden, waar sta jij?
Ben jij volijverig in goede werken?
Het is het verschil tussen een levend en een dood geloof!
Het is het verschil tussen leven en dood!
Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel, en iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit?
En zo komt Jacobus met een krachtig voorbeeld, als hij spreekt over geloof en werken, stel dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding of aan dagelijks voedsel en de gelovige zegt tot deze persoon, “gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed” maar doet voor de rest niets, wat baat dit?
Nee, het is essentieel en goddelijk om een broeder of zuster die gebrek heeft aan kleding of dagelijks voedsel, deze gelovige te voorzien van eten en van kleding.
Dat is wat God wil en dat zijn goede werken!
Ja, wat zoekt God?
1 Petrus 2:
9 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht:
10 u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.
11 Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel;
12 en dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking.
Ja, gelovigen zijn het eigendom van God! En dit om Zijn grote daden te verkondigen! Om Zijn karaktereigenschappen te verspreiden op deze aarde.
En hoe wil God verheerlijkt worden, door de heidenen, op de dag der bezoeking? Op grond van de goede werken van Zijn kinderen!
Broeder en zuster, vriend, waar sta jij?
Ben jij volijverig in het goede? In datgene wat van God is?
Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood.
En ja, zoals het vorige vers een zeer duidelijk voorbeeld heeft gegeven, zo is het ook met het geloof. Als geloof niet gepaard gaat met werken, dan is het dood!
Wat stelde Paulus in het boek van Romeinen?
Romeinen 1:
5 door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor zijn naam onder al de heidenen.
Romeinen 16:
25 Hem nu, die bij machte is u te versterken - naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen,
26 maar thans geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekendgemaakt onder alle volken -
27 Hem, de alleen wijze God, zij, door Jezus Christus, de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.
Waarom moest Paulus prediken?
Tot bewerking van gehoorzaamheid aan het geloof onder ALLE volken! (Jood en Heiden)
Ja, dat is en was Gods ontwerp aangaande het evangelie! Geloofsgehoorzaamheid!
Broeder en zuster, vriend, zo stelt Jacobus, als het geloof zonder gehoorzaamheid is dan is het dood. Waardeloos!
Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt geloof en ik heb werken. Toon mij dan uw geloof zonder de werken, en ik zal u mijn geloof tonen uit mijn werken.
En zo komt Jacobus met een fictief persoon die zou stellen, “Gij hebt geloof en ik heb werken. Toon mij dan uw geloof zonder de werken, en ik zal u mijn geloof tonen uit mijn werken”.
Met andere woorden, het ware geloof is niet te zien in geloof zonder daden.
Het ware geloof is alleen maar zichtbaar als het gepaard gaat met werken.
Wat zei Jezus?
Matteus 7:
21 Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is.
22 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan?
23 En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.
24 Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots.
25 En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest.
26 En een ieder, die deze mijn woorden hoort en ze niet doet, zal gelijken op een dwaas man, die zijn huis bouwde op het zand.
27 En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het viel in, en zijn val was groot.
Broeder, zuster, vriend. Wie ben jij?
Wie is verstandig? Degene die de wil van de Vader doet die in de hemelen is.
Wie is dwaas? Degene die zijn woorden hoort en ze niet doet.
Ben jij verstandig? Of ben je dwaas?
--------------------------------------------------------------------------------------------
Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd.
Vers 14 tot 18 heeft ons één heel duidelijk, goddelijk en Christelijk principe geleerd, namelijk, het geloof zonder werken is dood!
En ja, we leven in dagen waarin de werken van geloof zelf wettisch genoemd worden door veel groepen. Mensen die zuivere nadruk leggen op werken van geloof worden soms weggezet als ketters.
Veel groepen die de leer van Luther en Calvijn volgen die vinden dit zelfs zeer onbijbels.
(Vaak is dit gebaseerd op foutieve uitleggingen van teksten als Rom. 3: 21- 24; Galaten 2: 16; Efeze 2: 8, 9)
Luther noemde dan het boek van Jacobus ook “een strooien brief”.
Met de implicatie van dat het niet veel waard was. Zoals stro eenvoudig wegwaait, zo waaide voor Luther het boek van Jacobus ook eenvoudig weg. Dit boek hoorde volgens Luther niet in de Bijbel.
Maar het is nog steeds een deel van Gods openbaring! En een krachtig werk op verschillende terreinen.
En zoals we gezien hebben, zelfs het boek van Romeinen, het geliefde boek van Luther en van Calvinisten leert ons dat Paulus was geroepen een prediking die moest leiden tot “geloofsgehoorzaamheid onder alle volken”. (Rom. 16: 26)
Ja, dat was het ware doel van de evangelieprediking en van Gods genade. Geloofsgehoorzaamheid!
Ja, geloof en werken horen bij elkaar zoals vis en water bij elkaar horen, zoals een computer en electriciteit bij elkaar horen. De ene kan nooit van de andere gescheiden worden!
Ga je mee?
19 Gij gelooft, dat God een is? Daaraan doet gij wel, (maar) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen.
20 Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt?
21 Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Isaak op het altaar legde?
22 Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken;
23 en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd.
Gij gelooft, dat God een is? Daaraan doet gij wel, (maar) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen.
En zo komt Jacobus, als hij spreekt over geloof en werken, tot een zeer krachtige en confrontationele uitspraak, “de boze geesten geloven ook en zij sidderen”.
Ja, als het over geloof op zich aankomt dan kan dit ook over boze geesten gesteld worden.
Markus 1:
23 En terstond was er in hun synagoge een mens met een onreine geest en hij schreeuwde luid,
24 zeggende: Wat hebt Gij met ons te maken, Jezus van Nazaret? Zijt Gij gekomen ons ons te verdelgen? Ik weet wel, wie Gij zijt: de heilige Gods.
(Zie ook Lukas 4: 34)
Ja, boze geesten geloven ook dat Jezus de Heilige van God is. Maar wat doet dit voor hen? Niets. Zij geloven wel maar zij sidderen!
Het woord vertaald “sidderen” komt van het Griekse woord “phrisso” en dit woord betekent “overeind gaan staan”. Met de implicatie van rillen, huiveren en het bevangen zijn met angst.
Als Jakobus spreekt over de sidderende demonen, worden we teruggebracht bij verschillende uitspraken van onreine geesten in de evangelieverslagen. Het blijkt uit Markus 1: 24 en Lukas 4: 34 dat de demonen bang waren dat Christus was gekomen om hen te vernietigen.
Volgens Markus 5: 7 zei de demoon tegen Christus: “Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt”. De demoon noemde zichzelf in dit geval “legioen” omdat er veel demonen in de bezetene zaten. Ze vroegen Jezus of Hij voor de tijd was gekomen om hen te kwellen (Matt. 8: 29) en smeekten hem om hen niet de afgrond in te sturen. (Lucas 8: 31)
Ze smeekten hem om hen niet het gebied uit te sturen, maar eerder in de kudde varkens (Marcus 5: 10- 12). Dit alles toont aan dat de demonen zich zeer bewust waren van de macht van Jezus om hen te vernietigen en te kwellen. Ze leken zich bewust te zijn van een tijd waarin de kwelling en vernietiging zouden beginnen en waren bang om in de afgrond te worden geworpen.
Dit is wat we, mijn inziens, mogen begrijpen in de verklaring van Jacobus, “zelfs de demonen geloven - en sidderen”. Dit alles kan iets te maken hebben met de engelen die in de duisternis geketend werden en in die toestand werden vastgehouden voor oordeel. (2 Petrus 2: 4; Judas 6)
Deze uitspraken laten zien dat het geloof van de demonen in God en zijn Zoon heel echt en serieus was. We zien hier zelfs dat enkele van de meest indrukwekkende belijdenissen van Christus in het Nieuwe Testament van demonen kwamen. (Markus 1: 24; 5: 7; Lucas 4: 41; 8: 28)
Ik denk dat dit belangrijk is voor het punt dat Jacobus in deze context wil maken. Als iemand beweert een oprecht en echt geloof in Christus te hebben en dit met zijn lippen belijdt, dan is dat heel mooi en goed. Als zijn geloof echter niet actief is in het gehoorzamen van Gods geboden en het liefhebben van zijn medechristenen, dan overtreft dat geloof, hoe reëel het ook mag zijn, op geen enkele manier dat van de demonen.
Dan sluit deze persoon zich dus gewoon aan bij de club van gelovige demonen als u niet van plan bent uw geloof te bewijzen door de werken die God heeft voorbereid voor Zijn kinderen! (Efeze 2: 10)
Ja, het ware geloof in God gaat altijd gepaard met werken.
Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt?
En zo wordt Jacobus steeds sterker, “Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt?
Nee, het geloof zonder de werken werkt niets uit.
Het enige dat geloof zonder werken uitwerkt is een eeuwige veroordeling!
En ja, als iemand meent dat geloof zonder werken rechtvaardiging uitwerkt dan is zo iemand DWAAS!
Het woord vertaald “dwaas” komt van het Griekse woord “kenos” en dit woord betekent “leeg, ijdel en vruchteloos”.
Handelingen 10:
34 En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is,
35 maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig,
36 naar het woord, dat Hij heeft doen brengen aan de kinderen Israels om vrede te verkondigen door Jezus Christus. Deze is aller Heer.
Ja, een ieder die gerechtigheid werkt, die is Hem welgevallig.
Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Isaak op het altaar legde?
En om dit alles veel kracht bij te zetten komt Jacobus met een krachtig voorbeeld van Abraham en Abraham wordt “onze vader” genoemd.
Hoe is Abraham een voorbeeld van het principe dat het geloof zonder de werken dood is?
Omdat nu getuigd wordt van het principe dat Abraham “uit werken” gerechtvaardigd werd toen hij Isaak op het altaar legde.
Wat lezen we in Genesis 22:
12 En Hij zeide: Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden.
Ja, het geloof van Abraham was een werkend geloof.
Abraham volgde de opdracht die God hem had gegeven.
Als we deze woorden goed gaan overdenken dan zien we dat een mens niet alleen maar gerechtvaardigd word op het moment dat hij wederom geboren wordt.
Nee, rechtvaardigmaking is ook een proces dat zich elke keer weer opnieuw manifesteert in het leven van de gelovige.
We zien dit ook in Romeinen 6:
12 Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen,
13 en stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God.
Ja, gelovigen zijn mensen die het wapen van gerechtigheid bezitten en dit behoort te werken.
Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd.
En zo zien we een heel duidelijk verband tussen geloof en werken.
Ja, zoals een vis en water onafscheidelijk zijn, zijn geloof en werken onafscheidenlijk.
Zoals een computer en electriciteit onafscheidelijk zijn, zijn geloof en werken onafscheidelijk.
Ja, hoe werd het geloof van Abraham volkomen? Toen het samenging met zijn werken!
En zo werd Abraham een vriend van God.
Het woord vertaald “volkomen” is vertaald van het Griekse woord “teleioo” en dit woord betekent “iets dat volledig is”. Dus geloof zonder de werken is onvolkomen en geloof met werken is volkomen.
We moeten hier nog wel duidelijk schrijven dat de werken waar hier over geschreven wordt de werken van het geloof zijn.
We weten dat een mens in zijn verloren staat zichzelf niet kan redden door werken.
(Rom. 3: 21- 24; Galaten 2: 16; Efeze 2: 8, 9) Dus, de wedergeboorte is een gave van God.
Maar als een mens dan wederom geboren is, dan zal dit geloof samen moeten gaan met de werken van dit geloof.
En zo werd de grote vader van het geloof, Abraham, rechtvaardig.
En zo werd Abraham de vriend van God.
Broeder en zuster, vriend, wil jij ook de vriend van God zijn? Zoals Abraham?
Wees dan een dader van het woord!
---------------------------------------------------------------------------------------------------
Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.
In vers 14- 23 heeft Jacobus een zeer sterk betoog neergezet aangaande het principe dat geloof nooit zonder werken kan zijn.
1 Johannes 3:
7 Kinderkens, laat niemand u misleiden. Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is;
8 wie de zonde doet is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.
9 Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad (Gods) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.
10 Hieraan zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels kenbaar: een ieder die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, evenmin als wie zijn broeder niet liefheeft.
En zo mocht Johannes getuigen dat er een duidelijk onderscheid is tussen de kinderen van de duivel en de kinderen van God. Waar wordt dit onderscheid kenbaar?
Een ieder die de rechtvaardigheid doet is een kind van God.
Een ieder die de rechtvaardigheid niet doet, is geen kind van God.
Er is een verschil van één woord! Kom je dat bekend voor?
Genesis 2:
1 De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de Here God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?
2 Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten,
3 Maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven.
4 De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven.
Eén woord was het verschil tussen leven en dood!
Waar kies jij voor? De woorden van God of de woorden van satan?
Ga je mee?
24 Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof.
25 En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan?
26 Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.
Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof.
En zo komt Jacobus weer helemaal terug bij het principe van geloof en werken.
Een mens wordt gerechtvaardigd niet slechts uit geloof maar door geloof en werken, de werken van het geloof.
Door het voorbeeld van Abraham, vers 21- 23, heeft Jacobus sterk en overtuigend gesproken.
Alleen door de werken werd het geloof van Abraham volkomen, compleet.
En zo werd hij de vriend van God.
Als Jacobus dan het voorbeeld van Abraham heeft gegeven, gaat Jacobus in het volgende vers nog een tweede voorbeeld geven. Het voorbeeld van Rachab.
En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan?
En zo komt Jacobus op een tweede voorbeeld. Het voorbeeld van Rachab.
(Jozua 2: 1- 24)
Wat deed Rachab? 1) Zij verleende de boodschappers, verspieders, van Israel onderdak en 2) zij heeft deze verspieders niet verraden en hen veilig laten vertrekken.
En zo word Rachab een heel mooi voorbeeld om te laten zien dat geloof zonder der werken dood is. Het “handelen” van Rachab was hier van levensbelang!
En zo is “het handelen” voor de gelovige van levensbelang!
En op basis van het handelen van Rachab werd zij gerechtvaardigd. En dit handelen was de basis van haar behoud! Dit handelen werd haar ten leven! (Jozua 6: 17- 27)
(Wat deze twee voorbeelden, Abraham en Rachab, mijn inziens ook opnieuw laat zien is dat deze brief aan gelovigen met een Joodse achtergrond was geschreven, hoofdstuk 1: 1, dit omdat Abraham “onze vader” genoemd wordt, en in dit vers wordt het voorbeeld van Rachab aangehaald.
Beide waren zeer belangrijk en essentieel in het Joodse systeem.
Natuurlijk is het ook zo dat Abraham de vader wordt genoemd van alle gelovigen. (Rom. 4: 12) En waar Abraham misschien een bekende naam was voor de nieuw Testamentische gelovigen, was Rachab dat veel minder)
Maar zo word Rachab een zeer krachtig voorbeeld voor alle gelovigen.
Rachab handelde en ze werd gered.
Gelovigen kunnen gered worden, maar dan moet hun geloof samengaan met de werken.
Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.
Ja, wat is een lichaam zonder geest? Dood?
Zo is ook het geloof zonder de werken dood!
Met deze woorden geeft Jacobus een zeer begrijpelijke vergelijking.
We weten allemaal zeer duidelijk dat een lichaam zonder een geest dood is. En dan zo ook het geloof zonder de werken.
Prediker 12:
6 Voordat het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt,
7 En het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.
Ja, een lichaam zonder geest is dood. Dan is er geen leven!
Zo ook met het geloof zonder de werken. Dat is als een lichaam zonder geest!
Met deze sprekende vergelijking sluit Jacobus zijn betoog aangaande “geloof en werken” af.
En zo stellen wij deze levensbelangrijke vraag, waar sta jij?
Hoe is jou geloof? Gaat dat gepaard met werken?
Gaat het gepaard met werken die God heeft voorbereid?
We weten dat er vandaag de dag veel mensen werken doen in de naam van God en de naam van het geloof, maar die niet perse door God gevraagd zijn.
Zoals met Kain en Abel. Er werden twee offers aan God gebracht. De ene offer was rechtvaardig en het andere offer onrechtvaardig.
Hebreeen 11:
4 Door het geloof heeft Abel Gode een beter offer gebracht dan Kain; hierdoor werd van hem getuigd, dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis gaf aan zijn gaven, en hierdoor spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
Ja, we zien hier duidelijk dat er twee offers gebracht werden, één zoals God had voorbereid en aangereikt en door Abel zo uitgevoerd. De andere was ook door God voorbereid en aangereikt, maar door Kain niet uitgevoerd zoals God het wilde en zo werd het een onrechtvaardig offer.
Niet elk offer is voor God rechtvaardig.
Ja, veel mensen brengen offers aan God, maar het zijn offers die ze zelf bedacht hebben.
Zoals ook de Joden, zoals beschreven door Paulus.
Copyright © 2017 Gert-Jan van Zanten · Webdesign by R081N
All Rights Reserved · webbijbel.nl
Hosted by VDX.nl