Gods verbond Israël, belangrijke passages

Deel 2: Genesis 15
De maat van ongerechtigheid van de Amorieten

Genesis 12:
En het gebeurde, toen de zon bijna onderging, dat er een diepe slaap op Abram viel. En zie, een grote, schrikwekkende duisternis viel op hem.
Toen zei God tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken.
Maar ook zal Ik over het volk dat zij zullen dienen, rechtspreken en daarna zullen zij met veel bezittingen wegtrekken.
Maar u zult in vrede tot uw vaderen heengaan; u zult in goede ouderdom begraven worden.
De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol.
En het gebeurde dat de zon onderging en het donker werd; en zie, er was een rokende oven en een brandende fakkel, die tussen die stukken doorging.
Op die dag sloot de HEERE een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat: de Kenieten, de Kenezieten, de Kadmonieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Refaïeten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Girgasieten en de Jebusieten.

Het eerste belangrijke punt uit deze tekst is dat God een belofte maakte aan Abram dat de nakomelingen van Abram vreemdelingen zouden zijn in een land dat niet van hen was.
En in dit land zouden ze vierhonderd jaar onderdrukt worden.

Handl. 7:
6 En God sprak aldus, dat zijn nakomelingen bijwoners zouden zijn in een vreemd land en dat zij hen knechten en mishandelen zouden vierhonderd jaren 
maar het volk, dat zij dienen zullen, zal Ik oordelen, sprak God, en daarna zullen zij uittrekken en Mij vereren aan deze plaats.

Daarnaast zien we dat God het volk dat zij zouden dienen, Egypte, zou rechtspreken en daarna zouden de nakomelingen met veel bezittigen wegtrekken. We lezen dit alles in de eerste hoofdstukken van Exodus waar God 10 plagen laat komen over het volk van Egypte en waar het volk zijn weg maakt naar het beloofde land. (Exodus 1- 14)

En Abram zelf? Die zou 
in vrede tot zijn vaderen gaan, hij zou in goede ouderdom begraven worden. (Genesis 25: 7- 8)

Daarnaast lezen we iets heel belangrijks, wat onze speciale aandacht vraagt, God verteld Abraham, De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol.”

 

Dit zijn zeer belangrijke woorden! Wat laten deze woorden zien?
Deze woorden laten zien dat God een heel specifieke reden had waarom Abram 400 jaar moest wachten voordat zijn nakomelingen dit land konden binnengaan.

Ja, het antwoord op de vraag waarom dit 400 jaar zou duren is dat “de ongerechtigheid van de Amorieten”niet eerder vol zou zijn.

Wat betekent dit?
Dit betekent dat God in Zijn oordelen met een “maat van ongerechtigheid” meet, en als deze maat bereikt is, dan is God rechtvaardig om een volk te oordelen en vervolgens uit te delgen.

We komen deze “maat van ongerechtigheid” nog een aantal keren meer tegen in de Bijbel. Mattheus 23: 32, of woorden met dezelfde strekking, Ezechiel 22: 1- 4; 1 Tess. 2: 16.


De profetieën van Genesis 15 gaan over zeer fundamentele gebeurtenissen: Abram zou veel nakomelingen krijgen. Die nakomelingen zouden op een dag gevangen worden genomen en hardhandig worden behandeld. 
Na vierhonderd jaar zouden de nakomelingen van Abram terugkeren naar Kanaän. Hun terugkeer zou samenvallen met Gods oordeel over de Amorieten in Kanaän. 
Deze profetieën gingen in vervulling toen Farao, na de dood van Jozef, de Israëlieten (die destijds in Egypte woonden) tot slaaf maakte, en vervolgens, vierhonderd jaar na Jozef, Mozes de kinderen van Israël uit Egypte naar de grens van Kanaän bracht; Jozua leidde het volk vervolgens naar Kanaän en veroverde het land. 
Deze verovering van Jozua vond pas plaats nadat de zonde van de Kanaänieten “zijn volle omvang had bereikt” (Genesis 15:16).

Eén ding dat Genesis 15:16 laat zien, is de zekerheid van Gods oordeel over de goddelozen en goddeloosheid. De Amorieten en andere Kanaänieten waren buitengewoon slecht (voor een lijst van hun zonden, zie Leviticus 18). 
In de tijd van Mozes gaf God de reden voor de ondergang van de Kanaänieten:

Lev. 18:
25 Het land toch werd verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid, zodat het land zijn inwoners uitspuwde. 
26 Gij echter zult mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen en geen van deze gruwelen doen, noch de geboren Israeliet, noch de vreemdeling die in uw midden vertoeft; 
27 Want al deze gruwelen deden de lieden van het land, die voor u waren, zodat het land onrein werd.

God had dit al in de tijd van Abraham voorspeld. De Amorieten waren onrechtvaardig en de dag des oordeels kwam er voor hen aan.

Toepassing:
Ja, toen de nakomelingen van Abraham het land ingingen was dit vanwege de ongerechtigheid van de inwoners.

Dit alles laat zien dat God dit land niet zomaar aan Abram’s nakomelingen heeft gegeven. Hij heeft dit land gegeven op het moment dat Hij de Amorieten en de andere volken kon oordelen aangaande hun ongerechtigheid.

Jozua 24:
8 Ik bracht u in het land der Amorieten, die aan de overzijde van de Jordaan woonden, en toen zij tegen u streden, gaf Ik hen in uw macht; gij naamt hun land in bezit, terwijl Ik hen voor u heen verdelgde.  

En wie heeft deze verdelging uitgevoerd? God zelf! Zo kwamen de nakomelingen van Abraham in het land, vloeiende van melk en honing.

Tegelijkertijd demonstreert Genesis 15: 16 Gods liefde, barmhartigheid en vooral Zijn lankmoedigheid en geduld met de zondige mens. In plaats van de Amorieten onmiddellijk uit te roeien, beloofde God om ruim vierhonderd jaar te wachten voordat het oordeel over hen zou komen, omwille de maat van ongerechtigheid.
Dit laat Gods rechtvaardigheid zien!

De vijanden van God zouden verdreven worden als God Zijn uitverkoren volk zou vestigen in het land dat Hij hun had beloofd. Toch hoefden Gods vijanden geen vijanden te blijven. Ze kregen ruimschoots de tijd om zich van hun goddeloosheid af te keren, zich tot God te wenden en vergeving te ontvangen. De Amorieten hadden een kans om zich te bekeren en gered te worden, net zoals de Assyriërs in Nineve dat deden in de tijd van Jona.

De zonde van de Amorieten was niet aan Gods aandacht ontsnapt. Hij hield de maat van hun zonden bij, en in de tijd van Abraham was deze nog niet “vol”. Dus werden de Amorieten gewaarschuwd dat het oordeel op komst was. Het is triest dat zij geen gebruik hebben gemaakt van hun tijd van genade. Ze verspilden hun vierhonderd jaar en gingen door met het vullen van de maat van hun zonden. 

Omdat de Amorieten eindelijk de maat van hun zonden hadden volgemaakt, bracht God Jozua en de kinderen van Israël tegen hen op. Gods gebod luidde dan ook: 

Deut. 20:
17 Maar gij zult ze volledig met de ban slaan, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaanieten, de Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zoals de Here uw God, u geboden heeft, 
18 Opdat zij u niet leren te doen naar al de gruwelen, die zij voor hun goden doen, zodat gij tegen de Here, uw God, zoudt zondigen


De Amorieten vochten terug, maar God vernietigde hen voor Israël en gaf hun het land van de Amorieten (Jozua 24: 8). 
De verovering van Kanaän diende een tweeledig doel: het straffen van de Amorieten voor hun zonden en het geven van een eigen land aan de Israëlieten.

Jozua 24:
8 Ik bracht u in het land der Amorieten, die aan de overzijde van de Jordaan woonden, en toen zij tegen u streden, gaf Ik hen in uw macht; gij naamt hun land in bezit, terwijl Ik hen voor u heen verdelgde. 

Copyright © 2019 Gert-Jan van Zanten · Webdesign by BinR
All Rights Reserved · webbijbel.nl
Hosted by VDX